Zelden bleek een eerste gedicht van een eerste bundel zo programmatisch voor een compleet oeuvre als Digging van Seamus Heaney. De dichter vertelt hoe hij in zijn kamer zit te schrijven en hoort hoe buiten iemand de bodem omspit. Als hij uit het raam kijkt, ziet hij zijn vader, ‘twenty years away’, aan het werk in een aardappelveld, waarbij vooral het ritme van de arbeid hem fascineert. Met een paar trefzekere streken schetst hij de manier waarop de ervaren landman zijn spade hanteert. Het beeld herinnert hem aan zijn grootvader, die de meest bedreven turfsteker uit zijn dorp was. Beide mannen komen samen in een stevig allitererende strofe:

The cold smell of potato mould, the squelch and slap

Of soggy peat, the curt cuts of an edge

Through living roots awaken in my head.

But I’ve no spade to follow men like them.

De dichter heeft geen spade, maar wel een pen. Daarmee zal hij voortaan graven. Dit gedicht vormt daarvan meteen de illustratie, omdat het bij iedere strofe dieper de geschiedenis in duikt, misschien met de suggestie dat we zelf het product zijn van de harde, vochtige aarde. Op het eerste gezicht lijkt Heaney een wereld van vredige landelijkheid op te roepen, maar zo eenvoudig ligt het niet. De spade hakt genadeloos levende wortels door, en de pen rust ‘snug as a gun’ in de hand van de dichter. De lezer is gewaarschuwd. Heaney is, om met Lucebert te spreken, geen ‘lieflijke dichter’, maar een man die zijn poëzie als wapen gebruikt.

Geboren in een klein plaatsje bij Lough Neagh in Noord-Ierland groeide Heaney op als oudste zoon van een katholiek boerengezin. Na in Derry de kostschool te hebben doorlopen, studeerde hij Engels en literatuur in Belfast, om vervolgens in die stad leraar te worden, tot hij in 1963 een betrekking aan Queen’s University kreeg. Intussen was hij poëzie gaan schrijven en kwam hij in contact met een paar vooraanstaande dichters. In 1966 verscheen zijn eerste bundel, Death of a Naturalist, die direct werd herkend als het werk van een belangrijk dichter. Twaalf bundels zouden volgen, naast tal van essays en vertalingen, waaronder bewerkingen van tragedies van Sophocles en het Angelsaksische epos Beowulf (1999). Vanaf 1972 woonde Heaney met zijn gezin in de Republiek Ierland. Hij doceerde in Dublin, aan Harvard en in Oxford. In 1995 werd zijn werk bekroond met de Nobelprijs voor literatuur. Doorgaans kunnen de keuzes van het Nobel-comité op forse kritiek rekenen, maar in dit geval leek iedere poëzielezer van het westelijk halfrond de toekenning terecht te vinden. Wat maakt deze poëzie zo goed én zo succesvol?

In de eerste plaats schrijft Heaney helder en precies, met het oog van een ambachtsman en het oor van iemand die is opgegroeid in een cultuur van sterke verhalen en oude balladen. Met een paar sprekende details weet hij een complete wereld op te roepen. Belangrijker dan zijn techniek is echter de thematiek, die enerzijds geworteld is in het Ierse landschap en de onfortuinlijke geschiedenis van het groene eiland, maar anderzijds ook inspiratie vindt in de Europese literaire traditie, van Homerus en Dante tot Keats en Mandelstam.

Dat Vergilius een van Heaney’s grote voorbeelden is, wekt geen verbazing. De Romeinse dichter schreef pastorale poëzie, een leerdicht over de landbouw en een epos over Aeneas, de mythische grondlegger van een wereldrijk dat in de tijd waarin Vergilius opgroeide door gruwelijke burgeroorlogen werd verscheurd. Men zou zijn oeuvre kunnen beschrijven als een poging de in bloed tot stand gekomen nieuwe wereldorde van keizer Augustus te aanvaarden. ‘Sunt lacrimae rerum’, zegt Aeneas: er zijn tranen voor wat zich allemaal heeft afgespeeld.

Hoewel Heaney als Brits staatsburger was grootgebracht, voelde hij zich door en door Iers. Van nature, zou men kunnen zeggen, stond hij aan de kant van hen die zich van Engeland wilden losmaken, want als kind en student ervoer hij zijn positie als tweederangs burger aan den lijve. Het geweld dat beide partijen gebruikten om hun strijd uit te vechten, vond hij echter barbaars en weerzinwekkend, en keer op keer gebruikte hij zijn poëzie om te pleiten voor humaniteit en religieuze nonsens door te prikken. Heaney is de Vergilius van Ierland.

De kracht van zijn ogenschijnlijk machteloze medium schuilt volgens Heaney in de vorm. Bij de aanvaarding van de Nobelprijs zei hij: ‘The form of the poem is crucial to poetry’s power to do the thing which always is and always will be to poetry’s credit: the power to persuade that vulnerable part of our consciousness of its rightness in spite of the evidence of wrongness all around it, the power to remind us that we are hunters and gatherers of values.’

In de toespraak haalt Heaney de legende aan van Sint Kevin, over wie hij kort tevoren een gedicht had geschreven. Toen de zevende-eeuwse monnik tijdens het bidden zijn armen uitstrekte, streek op zijn hand een merel neer. Kevin besloot de vogel niet te storen, ook niet toen deze een nest begon te bouwen en eieren legde:

Kevin feels the warm eggs, the small breast, the tucked

Neat head and claws and, finding himself linked

Into the network of eternal life,

Is moved to pity: now he must hold his hand

Like a branch out in the sun and rain for weeks

Until the young are hatched and fledged and flown.

Met een mengeling van ironie en respect stelt de dichter zich voor hoe de heilige man zich gevoeld moet hebben. Hij staat symbool voor de opdracht van de poëzie: in het onmogelijke te blijven geloven. Seamus Heaney belichaamde dat ideaal met zijn glasheldere, door de traditie gevoede taal. Hij is een klassiek dichter.