Michael Jordan (l) en Magic Johnson tijdens de Olympische Spelen in Barcelona, 1992 © NBAE

Toen in 1984 de NBA Draft plaatsvond, waarbij Amerikaanse basketbalteams jaarlijks studenten als nieuwe spelers mogen verwelkomen, werd Michael Jordan pas als derde gekozen. Oftewel: zijn talent werd helemaal niet zo buitenaards hoog aangeslagen als het later bleek te zijn. Kort samengevat is dit een constante in Jordans gehele loopbaan, zoals de tiendelige documentaireserie The Last Dance duidelijk maakt. Steeds breekt Jordan records en overtreft hij ieders verwachtingen (behalve vermoedelijk die van hemzelf). Met beslissende punten in slotseconden, met atletisch schijnbaar onmogelijke sprints en sprongen, met een mentale weerbaarheid waar niemand een deukje in kan krijgen.

Genoeg mensen zullen bij het lezen van het bovenstaande denken: niks voor mij, zo’n basketbalserie waarin een icoon nog eens extra op het voetstuk wordt geplaatst. Maar The Last Dance draait niet hoofdzakelijk om heldenverering en is zo behendig gemaakt dat zelfs mensen die niks met basketbal hebben moeiteloos kunnen opgaan in dit verhaal rond het team dat Jordan in 1984 aantrok, de Chicago Bulls. Als voorman en smaakmaker leidt Jordan die Bulls in de jaren negentig naar hun grootste successen, telkens blijkt het team nog beter dan gedacht, maar dan breekt het seizoen 1997/1998 aan en rommelt het: de prestaties van de Bulls vallen aanvankelijk tegen, achter de schermen wordt gebouwd aan een jonger nieuw team, er ontstaat frictie tussen bestuur en spelers, zeker wanneer wordt aangekondigd dat de charismatische coach Phil Jackson na dit jaar moet opstappen, terwijl Jordan zijn lot aan dat van Jackson verbindt.

Het seizoen 1997/1998 vormt de hoofdlijn van The Last Dance. Aan de hand van een heerlijke hoeveelheid archiefbeelden en interviews met betrokkenen wordt het in geuren en kleuren opgeroepen – met als leidende vraag: heeft dit legendarische team nog één titel in zich? Intussen wordt er voortdurend heen en weer gesprongen in de tijd, naar de belangrijkste spelers om Jordan heen, naar onderlinge spanningen tussen topsporters, naar Jordans armoedige jeugd en sport als mogelijkheid om aan die armoede te ontkomen, naar Obama’s bewondering voor de Bulls, naar de ontwikkeling van de nba, naar de groei van Nike van strikt sportmerk tot fashionable streetwear.

Wat opvalt aan de interviews met Jordan die door de hele serie heen verweven zijn – rooddoorlopen ogen, bijzettafeltje met sterke drank en een sigaar – is hoe eerlijk hij spreekt over zijn persoonlijke antipathieën en hoe gedetailleerd hij alles nog weet: wie hem wanneer dekte, in welke seconden die wedstrijd dertig jaar geleden beslist werd. De ene anekdote klinkt boeiender dan de andere, soms is The Last Dance overdonderend en op andere momenten vooral een nostalgische trip. Maar zelfs dan teert de serie niet gemakzuchtig op jeugdsentiment of sensatie. The Last Dance gaat om de verhalen om de sensatie heen, om de basketbalcultuur die aan de hand van een ongekend grote atleet alsmaar verder opbloeit. Je zou iedere grote kunstenaar en sportman van Jordans kaliber zo’n documentaireserie gunnen.

Nu te zien op Netflix