
Nee, binnenlands gaat de aandacht uit naar de ontelbare subgenres die na de apartheid tot bloei zijn gekomen: sciencefiction, horror, thrillers, misdaad, real crime. Tezamen kun je ze beschouwen als een enkel macro-genre, dat vanuit verschillende invalshoeken het hedendaagse Zuid-Afrika beschrijft, een hectisch, gewelddadig, duister land waar moraal een relatief begrip is en de dood altijd nabij. Het hermetische en tegendraadse dat het werk van Coetzee, Van Niekerk en Galgut kenmerkte heeft plaatsgemaakt voor een moeiteloze invoeging bij de universele thematiek van skop skiet en donner. Zuid-Afrika met zijn extreem hoge misdaadcijfers en schrijnende ongelijkheid is daarbij een handige setting.
Gezien die minder navelstaarderige kijk op de wereld is het niet vreemd dat de 34-jarige Lauren Beukes dit jaar de Britse, prestigieuze Arthur C. Clark Award for Science Fiction won met haar tweede roman Zoo City. Ze is de negende vrouwelijke winnaar en volgt in de voetsporen van Margaret Atwood, die de prijs 25 jaar geleden als eerste kreeg uitgereikt.
Zoo City is alles behalve doorsnee sciencefiction. Ruimteschepen en interplanetaire oorlogen ontbreken, een utopisch wereldbeeld eveneens. Sterker: het boek speelt zich gewoon af in Johannesburg anno 2011, in grimmige buurten zoals de flatwijk Hillbrow, dat de bijnaam Zoo City heeft gekregen. Het sf-element is dat Beukes moordenaars en misdadigers in haar boek heeft opgezadeld met een dier. Zoals de naam al impliceert hebben de meeste inwoners van Zoo City zo'n metgezel, die ze permanent met zich meezeulen. Zoo City is een getto voor de ‘animalled’. In het geval van de hoofdpersoon Zinzi December is dat een luiaard. Haar vriend, de Congolese vluchteling Benoît, heeft een mangoest. Anderen hebben een poedeltje, een krokodil en zelfs een beer, die het overigens niet overleeft.
Beukes, van huis uit journalist, heeft Zoo City opgezet rond een klassieke speurtocht die de lezer door de krochten van Johannesburg voert, langs vervallen villa’s, door riolen, naar nachtclubs en de muti-markt waar Afrikaanse magie wordt verhandeld. Zinzi beschikt over de gave dat ze verloren goederen kan terugvinden. Tegen wil en dank (ze heeft wat schulden af te lossen) raakt ze verzeild in een wereld waar gewetenloze popproducenten een jonge zingende tweeling, type Idols, hebben gekidnapt, drogeren en uitbuiten. Zij moet de tweeling opsporen.
Beukes heeft haar huiswerk als researcher uitstekend gedaan. Johannesburg is neergezet zoals het is: hard en rauw, vol gelukzoekers, sloebers, vluchtelingen, oplichters en goedgelovige zielen - de constante hussle in het New York van Afrika. Zoals ergens wordt opgemerkt: ‘Someone is always buying in this city. Sex, drugs, magic.’
Stilistisch is het een amalgaam dat veel van de nieuwe Science Fiction (inmiddels New Weird gedoopt) kenmerkt. Je herkent de cyberinvloeden van William Gibson, de noir van James Elroy, de jive talk uit The Wire, de grootstedelijke niemandslanden van J.G. Ballard, de experimenten met bizarre chemicaliën van Philip K. Dick, de omineuze grijstinten uit de comics van Alan Moore en zelfs de fantasie-elementen van Haruki Murakami. Zoals een moderne auteur betaamt heeft Beukes Zoo City geschreven met een mogelijk filmscript en een buitenlands publiek in het achterhoofd. Als je de voor sf gebruikelijke verwarring van de eerste pagina’s (waarin je je als lezer in een vreemde wereld moet gaan thuisvoelen) hebt verteerd leest het als een hippe thriller die zijn vaart dankt aan de tegenwoordige tijd, de ik-vorm, de korte zinnen en de cynische dialogen. Op tweederde dreigt het verhaal te verzanden in te veel zijpaden en verslapt de spanning omdat het taalgebruik te journalistiek wordt. Gelukkig herneemt Beukes zich en werkt gestaag toe naar een op z'n zachtst gezegd turbulente slotscène.
Maar zoals bij de meeste sf is de plot eigenlijk bijzaak. Interessanter zijn de thema’s die aan bod komen. Zo is het opmerkelijk dat Beukes als blanke middleclass-auteur heeft gekozen voor een zwarte protagoniste. Dat is een haast politieke keuze, waarmee ze lijkt te willen zeggen dat klasse in Zuid-Afrika belangrijker wordt dan ras. Huidskleur komt sowieso niet aan bod in Zoo City. Of iemand blank of zwart is kun je soms nog afleiden uit de naam. Beukes schetst een wereld die permanent uiteen is gevallen in geslaagden en sukkels. De tweederangsburgers zijn in Zoo City herkenbaar aan de dierlijke last die ze meetorsen, vergelijkbaar met de jodenster, een Derde-Wereldpaspoort en de ‘pasjes’ voor zwarten tijdens apartheid. En de undertow die Beukes introduceert - angstaanjagend en mensenverslindend, maar nergens zichtbaar - is een allusie op de schaduw die permanent boven Johannesburg hangt: de dood in al zijn gedaanten, van misdaad tot aids. Tevens is Zoo City met zijn clubs, drugs, zwarte magie en willoze, dreinende popsterren een kritiek op de Zuid-Afrikaanse bling-wereld, waar de nieuwe celebrities genieten van champagne en drugs, de decennialange strijd van Nelson Mandela bijna als onbeduidend onder de cokespiegels vegend.
Maar het meest Zuid-Afrikaans is het feit dat Beukes aanvankelijk een onprettig einde in gedachten had, en dat (deels) liet varen om ruimte te geven aan schuld en verlossing.