Zou u weten waartoe uw geslachtsorganen dienen als het u niet was uitgelegd door uw ouders, schoolvriendjes of eerste geliefde? Zouden kinderen die eenzaam in de wildernis opgroeien zelfstandig ontdekken hoe men zich voortplant? Het antwoord op die vraag zou ons kunnen leren in hoeverre de mens nog een natuurlijk wezen is tenzij we ook seksuele voorlichting tot een aspect van de menselijke natuur rekenen. Deze voorlichting is trouwens niet alleen een technische instructie, het is ook, misschien zelfs vooral, een les in normen en waarden.
Er zijn vele romans waarin ontwakende seksualiteit centraal staat, een proces dat steevast gepaard gaat met onzekerheid, schaamte, frustraties of zelfs trauma’s: seks blijkt, als je de wereldliteratuur mag geloven, vooral een ontzettend gedoe. Een van de eerste boeken over ontluikende erotiek is het beroemde Dafnis en Chloë van de ons verder onbekende Longos, een Griekstalige auteur die vermoedelijk in de tweede eeuw na Christus leefde. Sinds het verhaal in de zestiende eeuw in het Frans werd vertaald, heeft het steeds nieuwe lezers weten te fascineren Goethe rekende het zelfs tot zijn lievelingsboeken tot het in de negentiende eeuw als suikerzoete kitsch terzijde werd geschoven. Pas de laatste decennia neemt men Griekse romans als die van Longos weer enigszins serieus, niet zozeer omdat het briljante boeken zouden zijn, als wel omdat ze boeiend materiaal bieden voor literatuursociologisch onderzoek.
Enkele jaren geleden verschenen bij uitgeverij Athenaeum-Polak de pedante soaps van Chariton en Achilleus Tatios in vertaling. Te hopen valt dat ook Xenophon van Efese en Heliodoros een keer aan de beurt zijn. Maar het boekje van Longos is altijd verreweg het meest gelezen en gewaardeerd. In de vorige eeuw verschenen er, als ik goed heb geteld, maar liefst zes Nederlandse vertalingen. Dat is veel eer voor een weliswaar grappig en goed gestructureerd, maar nergens opwindend boekje van nog geen honderd bladzijden.
Het genre van de Griekse roman wordt, voor zover we dat kunnen opmaken uit de paar specimina die toevallig bewaard zijn gebleven, gekenmerkt door veel te ingewikkelde plots, een uiterst beperkte intellectuele diepgang en een kinderlijk genoegen in bizarre gebeurtenissen, waarbij vooral zeeroverij, schipbreuk, ontvoering, schijndood en aanranding populair zijn. In alle gevallen gaat het om een liefde tussen een jongen en een meisje die door omstandigheden en misverstanden gedwarsboomd wordt.
Opmerkelijk is dat in deze boeken, die allemaal werden geschreven in de tijd dat de Griekstalige wereld tot het Romeinse Rijk behoorde, geen Romein voorkomt. Hoewel de locaties soms herkenbaar zijn, spelen de verhalen bijna allemaal in een onbestemde tijd en ontbreekt iedere belangstelling voor internationale politiek. Verder valt op dat vrouwen, die er in de klassieke literatuur over het algemeen nogal bekaaid afkomen, in deze romans vaak het voortouw nemen, hetgeen volgens diverse mannelijke geleerden zou wijzen op een lezerspubliek dat voor een belangrijk deel uit vrouwen bestond.
In dit merkwaardige genre neemt Dafnis en Chloë een bijzondere plaats in. Het heeft, anders dan de meeste Griekse romans, een verbluffend simpele plot. De geliefden behoeven niet de halve wereld af te reizen om elkaar te vinden, en voor zover sprake is van bandieten, leveren die slechts een zeer beperkte bijdrage aan de gebeurtenissen. Het is alsof de auteur, door toch nog even wat zeeroverij in het verhaal te verwerken, op subtiele wijze wil aangeven dat hij heus wel weet tot welk genre zijn boek behoort, maar liever de conventies naar zijn hand zet. Er is maar één locatie, te weten het idyllische eiland Lesbos. Het aantal personages is gering en de gebeurtenissen nemen ongeveer een jaar in beslag. Wat ook opvalt in vergelijking met andere romans is dat goden in het verhaal een belangrijke functie hebben. Ten slotte onderscheidt Longos zich van zijn collega’s door zijn verzorgde stijl.
Dafnis is als baby door een herder gevonden terwijl hij door een geit werd gezoogd; twee jaar later werd in hetzelfde dorp een meisje gevonden dat door een ooi onder haar hoede was genomen. De twee groeien voorspoedig op, gaan samen met hun kudden op pad en worden, wanneer Dafnis vijftien jaar oud is, verliefd. Geen van beiden blijkt echter iets van dat gevoel te begrijpen, en kennelijk hebben ze ook nog nooit van zoiets gehoord. De oude Filetas vertelt hun een allegorisch verhaaltje over Eros, dat eindigt met dit advies: «Er is geen geneesmiddel voor Eros, niet in drank, niet in voedsel, niet in bezwerende formules, behalve kussen, omarmen en samen naakt liggen.»
Dafnis en Chloë kussen en omarmen elkaar en gaan na enige aarzeling ook samen naakt liggen, maar omdat ze geen idee hebben wat ze verder moeten doen, blijft de liefdesbrand ongeblust. Ook een poging tot het imiteren van bokjes en geitjes blijft zonder resultaat. Pas wanneer Dafnis een praktijkles neuken heeft gehad van de stadse dame Lykainion weet hij wat er van hem wordt verwacht, al deinst hij er nog voor terug ook Chloë te bespringen, omdat hij begrepen heeft dat ontmaagding een nogal bloedige affaire is.
Na vele meer of minder waarschijnlijke verwikkelingen vinden Dafnis en Chloë hun echte ouders terug, die natuurlijk heel rijk blijken te zijn, en treden ze in het huwelijk. Zo eindigt het boek: «Dafnis en Chloë gingen naakt bij elkaar liggen, ze omhelsden en kusten elkaar, en bleven die nacht nog wakkerder dan uilen. En nu deed Dafnis inderdaad iets van de dingen die Lykainion hem had geleerd en toen leerde Chloë voor het eerst dat wat er daarvoor in het bos was gebeurd, herdersspel was geweest.»
Vertaalster Marjon van Es maakt in haar heldere nawoord aannemelijk dat Longos zijn verhaal strak heeft gestructureerd en dat het goed past binnen de seksuele moraal van de periode waarin het is geschreven. In een sterk op Foucault en Freud leunend betoog probeert Van Es echter ook te bewijzen dat Longos met zijn roman niets minder heeft beoogd dan het scheppen van een onsterfelijk kunstwerk dat een complete en diepzinnige visie op de menselijke seksualiteit heeft te bieden en dat hij daarin ook geslaagd zou zijn. Omdat het verhaaltje in feite nergens boven het niveau van de boe ketreeks uitkomt en zowel in verteltrant als in gebeurtenissen van een verbluffende truttigheid getuigt, vind ik de lof van Van Es veel te ver gaan. Ik maak me sterk dat een ervaren lezer met Foucault in de hand ook vrij gemakkelijk zou kunnen aantonen dat het werk van streekromanschrijfsters als Henny Thijssing-Boer of Mien van ‘t Sant van een diepe seksuele wijsheid getuigt.
Speciale aandacht verdient de stijl van Longos. Met subtiele toespelingen op Homeros, Theokritos en Sappho laat Longos zien dat hij weet waar hij mee bezig is; het is dan ook erg jammer dat Van Es die allusies niet heeft geannoteerd. In zijn zinsbouw en woordkeus cultiveert Longos een gelikte eenvoud die soms inderdaad pakkend is, maar die door de ongeloofwaardigheid van de bestudeerde naïviteit vaker irriteert. Juist bij zo'n auteur is het van het grootste belang dat de vertaler eerlijk is.
Daarin is Van Es redelijk geslaagd. De hierboven geciteerde slotzinnen werden in 1990 door Stefan van den Broeck zo vertaald: «Daphnis en Chloë gingen naakt bij elkaar liggen en omhelsden en kusten elkaar. De hele nacht bleven ze wakkerder dan uilen. En Daphnis deed wat Lukainion hem had geleerd en toen begreep Chloë voor het eerst dat wat er aan de rand van het bos was gebeurd, maar kinderspel was geweest.»
Marc Moonen deed het een jaar later zo: «Daphnis en Chloë gingen naakt bij elkaar liggen, ze omarmden en kusten elkaar en sliepen die nacht nog minder dan de uilen. Daphnis deed wat Lycaenion hem had geleerd en toen pas begreep Chloë dat alles wat ze aan de bosrand hadden gedaan slechts kinderspel was geweest.» Van den Broeck knipt de eerste zin in tweeën: niet erg, wel onnodig. Waar in het Grieks staat dat de geliefden «slapeloos waren in een mate waarin zelfs uilen (dat) niet (zijn)», komen Van Es en Van den Broeck met het weinig fraaie woord «wakkerder», terwijl Moonen de uilen een overbodig lidwoord toekent. Terecht spreken Van den Broeck en Moonen van een bosrand. Onvergeeflijk is echter dat beide Vlamingen in de laatste zin het woordje «iets» weglaten: Dafnis heeft van alles geleerd bij Lykainion, maar in de eerste huwelijksnacht brengt hij slechts een deel daarvan in praktijk. Verder is het onbegrijpelijk dat ze de «spelletjes van herders», in het Grieks de laatste twee fraai allitererende woorden van het verhaal, hebben veranderd in «kinderspel». Geen van de vertalingen is dus perfect, maar voorlopig verdient Van Es de voorkeur.
Ten slotte nog een schoolmeesteropmerking: is er bij Ambo echt niemand die heeft gezien dat Van Es de Griekse namen niet alleen inconsequent, maar soms zelfs verkeerd heeft gespeld?
Longos
Dafnis en Chloë: Een opvoeding in eros
Vertaald door Marjon van Es, uitg. Ambo, 126 blz., € 20,37