Met moeite raken ze bevriend met een Italiaans stel van hun leeftijd, Katia en Sandro, die, zoals dat gaat in dit soort verhalen, hun exacte tegenpolen zijn en hun een nieuw, ander leven tonen.
Ingrid en de verteller (Henk?) zijn aardappeleters, naïef, calvinistisch, preuts. Seks is iets wat zwijgend gebeurt, met het licht uit, ‘onze krampachtige kinderseks’, en alleen plaatsvindt als Ingrid in halfslaap verkeert en via haar ademhaling communiceert of hij haar wel of niet mag benaderen.
En dan krijgt Ingrid ineens een waterslang in haar handen, wanneer ze samen met hun Italiaanse vrienden op een heet strand liggen en Sandro haar vraagt het zand, zweet en de zonnebrand van hem af te spuiten. Ingrid kijkt haar vriendje verlegen giechelend aan, durft niet, en dan, aangemoedigd, durft ze toch wel: ‘De straal zette zich weer in beweging en gleed omhoog over een bovenbeen, wipte over naar het andere, gleed verder. Bij zijn zwembroek aangekomen, week Ingrid uit, koos een route over zijn linkerheup, om vandaar naar zijn navel te gaan. Overdreven genietend wreef Sandro het water als zonnebrandolie over zijn lichaam. Van zijn buik af gutste het nu naar beneden, en sprong af op de zwelling in zijn zwembroek.’
Het is een treffend beeld: Ingrid verkent zijn lichaam zonder hem aan te raken, seks zonder seks, dat nog lang nazindert in het hoofd van de verteller, de volgende nacht als hij naast een ongewoon onrustig slapende Ingrid ligt en hij zich inbeeldt dat ze van Sandro en de waterslang droomt. Hij gaat volledig op in Sandro. (‘Rechte schouders, platte borst, geen enkele bolling of plooi op zijn maag of buik - die ook niet ontstonden als ik er, op zo'n strandje, een tijdje naar bleef loeren.’) Het zou homo-erotisch kunnen zijn, al is de fantasie van de verteller daarvoor te vaag, het is hem zelf ook niet duidelijk of hij de natte Italiaan begeert, of dat hij zelf de Italiaan wil zijn, soepel, ontspannen, zwoel.
De slang is de tuinslang, het fallusobject in Ingrids handen; de slang is Sandro, die stil maar zelfverzekerd je leven binnenglijdt; en de slang is hijzelf, wiens roodverbrande huid openbarst en in rap tempo vervelt - een zelfvernieuwing.
In Retour Palermo is een oudere verteller aan het woord, een veertigplusser die tijdens een nieuwe vakantie in Sicilië terugkijkt op zijn vakantie toen. Hij bezoekt het standbeeld van de inmiddels overleden Sandro en vraagt zich af in hoeverre de reis zijn leven heeft veranderd. Een psychologisch portret dus, maar wat bij de lezer overheerst zijn de ronduit fysieke beschrijvingen van Snijder. De eerste vijftig, zestig bladzijdes vormen een aaneenschakeling van scènes waarin het stel zich met moeite staande houdt in den vreemde. Sicilië is heet en druk, bezweet haar plakt tegen het voorhoofd, T-shirts raken doorweekt. Snijder herhaalt beelden veelvuldig. Het blonde stel voelt permanent dringende ogen in de rug en wordt omgeven door chaotisch geschreeuw en getoeter - die herhaling maakt de spanning sterk invoelbaar. In het jagende openingshoofdstuk wordt minutieus en akelig aanstekelijk beschreven hoe het liefdespaar de trein dreigt te missen en paspoorten, geld en bagage dreigt kwijt te raken op een hysterisch druk station, en hoe beetje bij beetje de paniek toeneemt.
In 2007 verscheen Snijders (1956) eerste roman, Zondagsgeld, een goed ontvangen portret van een jongetje op het volkse Bickerseiland in de jaren zestig. Sterk sociaal-realistisch. In Retour Palermo geeft hij in technisch opzicht een nieuwe proeve van bekwaamheid, waarmee hij laat zien oog te hebben voor symbool, voor stijl, voor observatie en detail. Toch is het verhaal van ‘de zomer(s) die mijn leven veranderde(n)’ een veelbetreden pad, en Snijder weet ondanks zijn schrijftalent net te weinig eigens te brengen. Natuurlijk wordt Sandro van held tot seksueel rivaal. Natuurlijk loopt het mis met Ingrid. Natuurlijk waren de jaren zeventig in Nederland die van ‘zaterdagavonden bij Ingrids ouders op de bank met boterkoek en Avro’s Wiekentkwis.’ Een scène als die van Ingrid met de tuinslang is sterk; maar over de originaliteit valt te discussiëren, aangezien een bijna identieke scène zit in Maria Goos’ succestoneelstuk, en verfilming, Cloaca. Dat wil niet zeggen dat Snijder Cloaca in het hoofd zou hebben toen hij het schreef, maar wel dat zijn bereik in beeld en taal nog iets tekortschiet om echt origineel te zijn.
Misschien is dit te veel kritiek. Dit zijn allemaal kanttekeningen die mij pas opvielen nadat ik Retour Palermo uit had en ik terug ging bladeren naar wat ik precies had onderstreept. Tijdens het lezen zit je in zijn verhaal en ga je mee in de vertellers obsessies en angsten; pas als je het boek moet navertellen val je over de lichte voorspelbaarheid van het geheel. Misschien houdt Snijders illusie net te kort stand.

PHILIP SNIJDER
RETOUR PALERMO
Mouria, 192 blz., € 17,50