De jonge taxichauffeur die ik aanhoud voor mijn huis wil me niet naar het Noord-station brengen. Het is te dichtbij. Hij zegt dat ik beter kan lopen. Ik heb te veel bagage. Neem de tram, stelt hij voor. Nee, ik wil de taxi. Hij zegt: «Dit is mijn allereerste rit en ik wil graag dat het een verre bestemming is.» Ik zeg dat hij me naar de luchthaven mag brengen. Hij moet eerst langs zijn huis. Een bouwval in een armzalige straat. Hij blijft een kwartier binnen. Op de radio vertelt een man dat Simone de Beauvoir haar Amerikaanse vriend wel haar liefde wilde geven maar niet haar leven. Deze woorden verontrusten me. Mijn chauffeur komt met zijn hele familie naar buiten. Vier gesluierde vrouwen, twee oude mannen op pantoffels en een paar kinderen zwaaien ons uit. Luid toeterend rijden we de straat uit. Het is zijn allereerste rit.


Op mijn koptelefoon Saint Etienne. De Canadese schrijver Douglas Coupland beschrijft hun muziek als sound without blame and hope without conditions. Sarah Cracknell zingt lijzig: «Checked in at the airport half an hour late, Jackie caused a scene when we reached the gate, sorry, Mister pilote but you’ll have to wait, ‘cause Paul still is in the duty free.» Het vliegtuig is een uur vertraagd. Ik koop een world wide power adapter kit. Ik kan mijn iBook voortaan overal ter wereld aansluiten. Ik verzet me tegen het verlangen Britney Spears te kopen. Ik wil me niet langer laten verleiden door zangeresjes die zingen dat ze geboren zijn om van mij te houden en dat ze altijd bij me willen blijven. In het vliegtuig onderstreep ik in De Tao van de wijsheid de deugden van het hart: leegte, bescheidenheid, vriendelijkheid, niet oordelen, vertrouwen, innerlijke stilte, bedachtzaamheid, aandacht, volharding, geduld, onthechting, intuïtie en eenvoud. Ik lees: zij die de Tao volgen met in hun hart een gevoel van oprechte ve
rvulling, zijn zonder meer deugdzaam. Ik hou niet van het woord oprecht, mijn Friese ex had het altijd over oprjocht, ik moest oprjocht zijn, maar na een paar jaar was ik nog niet oprjocht en toen was het gedaan.

Bij aankomst in Wenen breekt er een zwaar onweer los. Ik denk aan Die Böse K önigin uit de Zauberflöte. Ik ben al zes weken niet meer bijgelovig. Dit is wat ik overal in Wenen op affiches zie staan:

alles alles
was kann
sein was
kann sein

Ik zet de ramen van het appartement open en kijk recht in het gezicht van de oude man die in de deuropening staat van de boekhandel aan de overkant. Hij steekt zijn hand naar me op en wenkt me. Hij biedt me een grote zwarte paraplu aan. Ik haast me door de regen naar het ticketbureau van de Wiener Festwochen en koop het laatste kaartje voor Verdi’s Macbeth.

Op de terugweg naar huis ga ik een openstaande deur binnen met daarachter knipperende lichtjes. Ik betaal aan de kassa en neem plaats in een duister zaaltje. Op het scherm de avonturen van Scandinavische vrouwen op een Canarisch eiland. De blondines geven zich op afgelegen stranden en in de bergen over aan ruige Spanjaarden. Een van de vrouwen zegt dat ze hier op het eiland kan doen wat ze wil omdat niemand haar kent. Dan gaan de lichten in het zaaltje aan en klinkt door de geluidsboxen Bon Jovi. Een zwaar getatoeëerde man en een vrouw stappen op het podium. Op een strandlaken tussen twee plastic palmbomen nemen ze dezelfde standjes aan als de mannen en vrouwen op de Canarische Eilanden. Naast mij zitten drie Turken gebiologeerd te kijken naar de copulerende Ariërs. De vrouw heeft anorexia en lange blonde haren. De man heeft een matje en een dikke, golvende buik, een walrus, op zijn billen staan twee ogen getatoeëerd. Terwijl hij haar neukt, kijken die ogen mij schaamteloos aan. Ik overweeg op te stappen maar ik wil de twee niet kwetsen. Ze geven misschien het beste van zichzelf.
Ik sluit mijn ogen en ga pas weg als ze kreunend zijn klaargekomen. Op de hoek van de straat zie ik een oude bekende. De galeriste Irene Hönig. Ik heb haar leren kennen in de herentoiletten op de kunstbeurs in Brussel in 1995. Ze keek over mijn schouder terwijl ik aan het plassen was. Ze zocht een man om haar te helpen een bebloed misdienaarkleed op te hangen. Ik vond haar brutaal en zei dat ik geen tijd had. Later stonden we vanuit onze stands naar elkaar te kijken. Nadat ik bij haar een tekening had gekocht raakte ik met haar bevriend. Elke keer als ik informeerde hoe het met haar ging, beschreef ze de fysieke staat van haar dochter Mascha. Ik volgde de ontwikkeling van het meisje op de huid. Irene zegt dat haar dochter niet meer zo mooi is als vroeger. Ze heeft brede heupen die ze verbergt onder wijde kleren. Ze is pas dertien. Maar haar gezicht is nog fijn en haar tanden staan recht. Ze stelt voor te joggen op het Prater. Terwijl we rekoefeningen doen bij een oude eik neem ik Mascha goed in me op. Ik vind haar geweldig. Ze vraagt of ik donderdagavond met haar wil demonstreren tegen de regering. Want alleen mag ze niet van haar moeder. We beginnen te lopen over de Hauptallee, we voeren ons tempo op, ik laat moeder en dochter achter. Later zien we elkaar terug onder de oude eik. Christine vraagt of ik niet een kind van haar wil. Mascha vindt het een geweldig plan en maakt een vreugdesprong. Als het een jongetje wordt moet hij Sinbad heten.