Vannacht nam ik een lifter mee. Een jongeman met een rode baard. In de stromende regen staat hij aan de kant van de weg. Hij wijst me aan waar hij als kind op school zat, waar zijn vader is verongelukt en waar hij altijd vist. Ik zet hem af aan de oprit voor zijn huis. Hij kan me niet mee naar binnen nemen. Zijn moeder is ernstig ziek. Ik steek een hand op naar de jongen met de rode baard. Achter hem gaat een gordijn open. Ik zag het gezicht van een vrouw en een wenkende hand.
In de herfst moet ik denken aan mijn moeder. Haar bed staat in de woonkamer voor de oude kussenkast. Ze staart door de terrasdeuren naar de tuin. Ik maak een ontwerp voor het graf. De zwerfkeien uit de tuin, een drinkschaal voor de vogels en wilde aardbeien. Ze probeert mijn enthousiasme te temperen want ze is nog niet dood. Maar niets tempert mij, ik ben opgewonden, ik voel dat ik leef! De maanden voordat ze ziek werd, schreef ik een roman over een zoon die hoopte dat zijn moeder doodging. Hij kwam niet op het idee dat hij zelf kon weggaan. Dat schrijven profetisch was wist ik nog niet. Mijn debuutroman over de moeder en de zoon komt uit twee weken na haar begrafenis.
Ik loop met mijn redacteur dronken door de Damstraat. Omdat we praten over leven en dood, is beslist niet alles goed geformuleerd. Mijn redacteur stelt me gerust: een vriend moet respect voor je hebben en vergevingsgezind zijn. Ik zeg: in de dood wordt de vorm losgelaten, mijn redacteur roept: ga door, jongen, ga door, alsof ik het geheim van leven en dood aan het ontrafelen ben. De dood is een ruimte als de ether, met de juiste ontvangstapparatuur kan met de doden gecommuniceerd worden. Mijn redacteur slaat me op de schouders en zegt: yesss! Ik vervolg: ik heb doden gezien en ik heb gezien wat het leven niet is, het is niet het lichaam maar datgene wat het lichaam bezielt, het leven is bezieling, ja, zo is het, als de ziel het lichaam loslaat verlaat het leven de levende. Op de Nieuwmarkt zien we een plastic zak zweven, een plastic zak van Dirk van den Broek, hij stijgt op tot boven de Waag, we staan er samen naar te kijken, ik heb nooit een zwevende plastic zak kunnen zien zonder te denken aan de dood en het leven. Het is voor mij een geruststelling dat de buurjongen in American Beauty dat ook niet kan.
Vlak voordat ze ziek wordt, zoekt mijn moeder mij op in Amsterdam. Ze loopt alleen door de stad. Op het Rembrandtplein wordt haar zijden shawl door de wind gegrepen, ze kijkt omhoog, de shawl is door de hemel opgezogen, naar een mannetje bovenin een hijskraan roept ze of hij misschien haar shawl heeft gezien, hij is spoorloos verdwenen, ze vindt het niet erg, maar ik wel, een eng voorteken. Ik loop naar het Rembrandtplein en kijk op naar de bomen, de gevels, de lantaarnpalen, geen shawl. Die avond bestellen we in een restaurant een duif bereid in zout. De kale kelner slaat aan onze tafel met een mes de klomp zout kapot. Mijn moeder fluistert in mijn oor dat hij de duivel is in eigen persoon.
Terwijl ik in de trein de gebruiksaanwijzing van mijn minidisc-recorder bestudeer, zegt de man tegenover mij dat ik met het apparaat mooie dingen kan doen. Hij communiceert met de doden via een bandrecorder. Sinds hij dat doet is hij gescheiden van zijn vrouw. Hij interesseert zich voor alles wat met rouw en het hiernamaals te maken heeft. Hij wil me helpen om met mijn moeder in contact te komen. Hij vertelt hoe hij tewerk gaat. Hij heeft een foto van de dode nodig. De sfeer moet ingetogen zijn. Hij drukt record in, stelt de dode een vraag, wacht een paar minuten, stelt een volgende vraag, dan spoelt hij het bandje terug. In het geruis hoort hij de stem van de dode. De man werkt alleen met mensen die ernstig rouwen en echt naar een teken verlangen. Hij hoorde laatst een jongetje dat al jaren dood was zeggen dat zijn vader moest ophouden met drinken en achter de vrouwen aanzitten. Ik denk: laat de doden hun mond dichthouden en de rust van de levenden niet verstoren. Later als de man is uitgestapt test ik mijn minidisc-recorder. Ik vraag aan mijn moeder waar ze is. Ik wacht een paar minuten, ga terug, ik hoor alleen het rijden van de trein en het drankkarretje dat voorbijkomt. Ik vraag het haar nog een keer. Ze antwoordt niet. Ik voel me meer dan ooit van haar gescheiden.