Toen ik Kissed minder lang geleden had gezien en hem programmeerde voor het afgelopen filmfestival van Rotterdam, schreef ik onderstaande alinea’s voor de catalogus. Het schijnt niet chic te zijn om jezelf te citeren, maar ja, voeten & regels, het is tenslotte geen plagiaat.
‘Kissed gaat expliciet over necrofilie en toch is het een mooie, gevoelige, ja, haast keurige film. Lynne Stopkewich baseerde haar morbide, meer dan oorspronkelijke verhaal op een vertelling die ze vond in een bundel met erotica voor vrouwen (We So Seldom Look On Love van Barbara Cowdy). Stopkewich creëerde een zeer sympathieke en aantrekkelijke vrouwelijke necrofiel als hoofdpersoon. Sandra Larson (een bewonderenswaardige rol van Molly Parker), die al vanaf haar jongste jaren gefascineerd is door de dood en kadavers van dieren koestert. Als studente bemachtigt ze een baantje als leerling-lijkaflegger bij een uitvaartonderneming. Daar heeft ze haar eerste echt necrofiele ervaringen. ’s Nachts sluipt ze terug naar het mortuarium waar ze overdag de lijken balsemt. Ze heeft een voorkeur voor de lijken van mooie jongemannen die ze met een hemelse overgave berijdt. Als de medische student Matt toenadering tot Sandra zoekt, voelt ze zich gevleid, maar haar ware passie blijft uitgaan naar haar dode minnaars.
Ondanks het verhaal en de thematiek heeft de film geen enkel element van trash of gore. Stopkewich vond een haast serene manier om de seksuele omgang met dode lichamen te verbeelden.’
Niet iedereen blijkt de delicate manier waarop Stopkewich te werk gaat te kunnen waarderen. In NRC Handelsblad schreef critica Dana Linssen een bijzonder azijnige recensie. Ze heeft zich echt geërgerd aande film: ‘zo meisjesachtig tuttig dat het gaat opvallen dat de lichamen in het mortuarium waar hoofdpersoon Sandra werkt, gewoon ademen en keurig wit geschminkte gezichten hebben’. Linssen verlangt naar een steviger (mannelijker?) benadering. Ze wil echte lijken. Zo is het haar allemaal te mooi, te plechtig en te sacraal. De dood is niet dood genoeg en ook de seks deugt niet, want: ‘echte geilheid is lafhartig buiten de film gehouden’.
Zoals wel vaker met emoties is dit natuurlijk arbitrair. Die al of niet dode mannenlijken in het mortuarium kunnen mij ook niet opwinden, maar de kokette blootheid van Sandra/Barbara Cowdy wel degelijk. Het is maar net waar je van houdt.
Linssen houdt niet van soft. De film mist het shock-effect dat een film over necrofilie volgens haar moet hebben. Dat lijkt mij een glibberige redenering die er volgens de aloude kunst van het polemiseren om vraagt om doorgetrokken te worden. Als het zo is dat heikele, controversiële en getaboeïseerde thema’s vragen om een harde en schokkende behandeling door een filmmaker, dan staat ons nog veel onaangenaams te wachten. Wat moet je dan denken van het onlangs in het nieuws gekomen plan om een speelfilm te baseren op de affaire-Dutroux? Omzichtigheid en fijnzinnigheid worden dan volgens de methode Linssen niet op prijs gesteld. De beuk erin. Schokken! Echte dood en geilheid!
Moet ik nog zeggen dat mij dat niet de weg lijkt? Niet dat de weg van Stopkewich de enige juiste is, maar hij is wel doordacht, subtiel en bijzonder. Ze loopt bepaald niet om de hete brij van de necrofilie heen, maar danst erop als op eieren. Lichtvoetig en toch doortastend.
En, om mijn interpretatie wat minder simpel weer te geven: misschien gaat de film eigenlijk niet over necrofilie, maar om de hoogst individuele en poëtische verbeelding van de erotiek van één enkele vrouw. Dat hele mortuarium-gedoe wordt dan een metafoor en de film - zeker volgens Linssen - nog minder ‘schokkend’. Ik hou het erop dat het een film voor fijnproevers is.
- Nog steeds is het raadsel niet opgelost hoe het toch komt dat vanuit het grimmige Iran een regelmatige stroom innemende, humane en ontroerende films over de wereld gaat. Films die worden gedragen door sublieme kinderrollen en getuigen van een grote neo-realistische ambachtelijkheid. Het meest recente raadsel heet Ayneh (De Spiegel) en is van afar (De Witte Ballon) Panahi. In de Filmhuizen.