De officiële doop van De Zwarte Trui was in 2009, op de foto’s in de Chrysler-fabrieken van Detroit met de net benoemde Barack Obama. Sergio Marchionne staat ontspannen met de armen over elkaar te praten met de 44ste president van de Verenigde Staten in de donkere weekendtrui die hij in Italië al bij verschillende gelegenheden had vertoond, maar die vanaf dan zijn officiële handelsmerk zal zijn. Op dat niveau had hij de trui nog nooit gedragen. Barack Obama hoort hem aandachtig aan. Hij heeft net zeven miljard dollar in het zieltogende Chrysler gestopt, zijn eerste daad als president van Amerika. Omdat Marchionne bereid is Chrysler erbij te nemen, bovenop zijn taak bij Fiat. Zijn tweede meestercoup in slechts vijf jaar tijd.

Sergio Marchionne was in 2004 benoemd tot ceo van Fiat, de Fabbrica Automobili di Torino, opgericht in 1899 en een eeuw lang het visitekaartje van Italië. Maar in 2004 was Italië’s vlaggenschip op sterven na dood, Marchionne was eigenlijk ‘aan het doodsbed van Fiat’ geroepen, schreef men toen.

Hij dacht daar anders over. In één geniale beweging lukt het Marchionne de dodelijke schuld van Fiat bij de banken te heronderhandelen, dankzij de twee miljard dollar die hij weet los te peuteren van General Motors om Fiat ‘te laten gaan’. General Motors ziet het als stervensbegeleiding en is dolblij om van het loden Italiaanse vakbondsmonster uit de vorige eeuw verlost te zijn. Omdat ze niet hebben begrepen wie er nu aan het roer staat. Barack Obama begrijpt het wel.

‘Toen ik begon bij Fiat in 2004’, vertelde Marchionne in 2012 aan de studenten van de prestigieuze Bocconi-universiteit in Milaan, ‘kwam ik in augustus uit Canada naar Turijn met een rechterhand die ik mee mocht nemen. We liepen door de volkomen verlaten fabrieken van de Lingotto. Ook in de kantoren zat niemand. “Wat is er gebeurd?” vroeg ik aan de portier. Hij keek me niet-begrijpend aan. “Het is augustus, dottore”, zei de portier op een toon alsof daarmee alles duidelijk was. Het was augustus, Fiat verloor vijf miljoen euro per dag op dat moment, maar men zat aan het strand. Bij Fiat dan. Elders op de wereld was men gewoon aan het werk.’

De studenten van de Bocconi, waar de toekomstige financiële leidende klasse van Italië wordt opgeleid, schieten in de lach. Marchionne blijft ernstig. ‘Italië is het land waar ik geboren ben en waar ik dus om geef’, zegt hij, ‘maar het is een land dat niet van zichzelf houdt. Het knuffelt zichzelf dood in provincialisme. De ochtend-espresso in de bar, de lunchpauze, de vakanties, de oneindige onderhandelingen met de vakbonden over een uurtje meer of minder – en intussen raast de wereld door. Italië is het land met het grootste niet-benutte potentieel ter wereld, omdat het stikt in typisch Italiaans-doen. Eigen persoonlijkheid hebben is iets heel anders dan provinciaals zijn. Op dat vlak valt nog heel veel winst te boeken voor Italië.’

‘Italië is een land dat niet van zichzelf houdt’

De trui was zijn persoonlijke statement. Hij stond niet voor de ijdelheid die Marchionne ook wel is verweten: ik, Marchionne, kan mij een trui permitteren in een wereld die zich in pak en das presenteert. En dan helemaal de wereld van de eigenlijke koninklijke familie van Italië, de Fiat-familie Agnelli, waarin iedereen er altijd uitmuntend uitziet, voorop stijlicoon Gianni ‘l’Avvocato’ Agnelli die in 2003 op zijn 81ste overleed zonder een sterke opvolger. De beste opvolger was Giovanni geweest, de talentvolle zoon van de broer van de advocaat Umberto, maar Giovannino overleed in 1997 op zijn 33ste aan een galopperende tumor. Zijn eigen zoon Edoardo was in 2000 op zijn 46ste van een viaduct bij Turijn gesprongen, maar die kwam vanwege zijn depressies en drugsverslaving sowieso nooit in aanmerking. Restte nog kleinzoon John Elkann, de oudste van dochter Margherita, qua presentatie een echt Agnelli-prinsje, maar bij de dood van zijn grootvader pas 27 en nog wel erg bleu. Toch is het deze jongste telg die de beste beslissing ooit heeft gemaakt voor Fiat: het benoemen van Sergio Marchionne, een jaar na de dood van de allesoverkoepelende advocaat Agnelli.

Zeker is het een vader-zoonband geweest tussen het Agnelli-prinsje John Elkann die zijn pakken met adellijke nonchalance draagt en de manager in zijn trui. Marchionne wilde ermee zeggen: een nieuw tijdperk is aangebroken, kappen met al die Agnelli-onzin en dat typisch Italiaanse troonopvolgersgedoe. Mouwen oprollen en aan de slag, hijzelf voorop, eeuwig aan het werk, wekker om half vijf ’s ochtends, voortdurend in het vliegtuig op en neer tussen Detroit en Turijn en alle andere plekken waar men van Marchionne wilde leren.

Hij was een Italiaan van eenvoudige komaf, geboren in Chieti, een zeer provinciale plaats in het kale Abruzzi-gebergte en op zijn dertiende geëmigreerd naar Canada met de familie; twee paspoorten, drie talen vloeiend (Italiaans, Engels, Frans), drie afgeronde studies – filosofie, economie en rechten – in Toronto. En geniaal. Zijn vader, een maarschalk van de carabinieri, had een toekomst als taxichauffeur in gedachten voor zijn zoon Sergio. Hij vertienvoudigde de omzet van twee zieltogende autofabrieken aan beide kanten van de oceaan in krap tien jaar tijd. Waar gehakt wordt vallen spaanders en die zijn ook gevallen, zeker in Italië, waar een aantal historische Fiat-fabrieken moest sluiten ‘omdat we geen werkgelegenheidsprogramma van de staat zijn’, zoals Marchionne het zei.

De kettingroker Marchionne had waarschijnlijk al minstens een jaar longkanker. In 1997 vroeg een journalist hem wat het cadeau was voor zijn zoontje, dat die dag drie werd. ‘Stoppen met roken’, zei Marchionne in 1997, ‘maar ik zeg het liever niet te hard, want ik houd niet van doelen die niet gehaald worden.’