In de pizza kauwende, mobiel bellende massa van pubers in blauwe jasjes, valt één leerling hem op. De zestienjarige arbeiders­jongen Claude schrijft aardige opstellen. Wanneer Germain besluit het jonge talent te stimuleren, verliest hij zich in het feuilleton dat Claude hem wekelijks aanlevert, waarin hij verslag doet van zijn bezoek aan het middenklassegezin van een van zijn klasgenoten en zijn erotische obsessie voor diens moeder. Germain en zijn vrouw, kunstverkoopster Jeanne (Kristin Scott Thomas), verslinden het verhaal als twee soap­verslaafden.

Er wordt met alles gespot: het literatuuronderwijs, de kunstwereld (Jeanne verkoopt gekleurde opblaaspoppen in haar chique galerie), de middenklasse, de hogere middenklasse, en niet in de laatste plaats de postmoderne verhaalstructuur die Germain midden in de roman van zijn leerling plaatst en de grenzen tussen ­fictie en leven doet vervagen. Ozon is zich er terdege van bewust dat hij zich met deze ­combinatie van klassensatire en metafictie bij een sterke voorganger schaart. Dans la maison zit vol Woody Allen-verwijzingen: van het uiterlijk van Germain en zijn vrouw (zij draagt de helft van de film een kopie van het ‘mannenpak’ van Annie Hall, hij is uitgerust met hoornen bril, ­ribbroek en Woody-overhemd) tot de kunstgrepen in de vertelling, waarbij Germain plotseling in person opduikt in de verhaalwereld van Claude, om de situatie van commentaar te voorzien.

Toch maakte de regisseur geen Woody Allen-kloon; de zelfbewustheid is slechts een deel van het geheel. In de ironie die de eerste helft van de film omhult, vallen gaten en ontstaat wat ruimte voor de kwetsbaarheid en de melancholie die we kennen van Ozons andere werk. Voor Claude’s groeiende liefde voor de moeder van zijn klas­genoot, die hij aanvankelijk bespot in zijn schrijfsels, wordt een ander register opengetrokken. We zien een overtuigend getormenteerde ziel, een romanticus, die zich inbeeldt dat hij de liefde van zijn leven gevonden heeft maar hard op zijn hart getrapt wordt.

Zo wordt benadrukt hoe het onbeschreven blad Claude zijn eigen leven met iets te veel succes dramatiseert. Germain, met zijn kast vol Flaubert en Tolstoj, die zijn leerling steeds op de vingers tikt als zijn verhaal te ironisch wordt en zijn personages niet genoeg diepgang hebben, maakt met zijn lessen dat Claude’s middenklasseklucht omslaat in een suburb-drama, zoals een jongen als Claude dat moet kennen uit films (het huis van het ‘normale gezin’ heeft iets onmiskenbaar Amerikaans: veranda, trap in de woonkamer, strak gazon, geruit behang in de tienerkamer). Met elk innerlijk conflict dat hij, op aanraden van Germain, toevoegt aan de soap wordt hij iets meer de tragische held van zijn instabiele verhaal. Mooi is het hoe Ozon de mankementen van Claude’s schrijfstijl vertaalt in film. In het huis, dans la maison, waar het vervolgverhaal zich afspeelt, voert hij in de eerste plaats voornamelijk karikaturen op, die, naarmate Claude bijleert als schrijver, warmer worden.

De literatuur lijkt al met al toch serieuzer te worden genomen dan vermoed. Maar het is moeilijk om na de eerste helft van de film helemaal uit het satirische register te raken. Het contrast tussen de subtielere emoties en de kluchtige overdrijvingen is ongemakkelijk groot. De ironie valt moeilijk af te schudden, waardoor Dans la maison, hoe ingenieus ook, vooral een vermakelijke komedie blijft.

Nu te zien in de bioscoop