Ik kijk naar een film en het enige wat ik zie zijn de vetloze lichamen van andere vrouwen. Voor een vrouw van mijn leeftijd heb ik het vraagstuk van lichaamsgewicht nooit echt weten op te lossen. Inderdaad, dit is een parafrase van de openingszin van Disgrace van Coetzee, een beproefd middel de boel op afstand te zetten. Ik ken mijn klassiekers, weet dat de wereld groter is dan mijn weegschaal, dat een oorlog dreigt, het is allemaal tegelijk aan de hand. Hoe ouder ik word, hoe meer ik door gewicht word geobsedeerd. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van moeder natuur.

Ik sta iedere dag op de weegschaal, zegt een vriendin.

Een ander: nooit jezelf wegen als je net je haren hebt gewassen.

Dit hoor ik ook: geen chocola in huis halen, geen nootjes.

A moment on the lips, a lifetime on the hips, zegt de vriendin die het lekkerste op tafel weerstaat.

Wát? Káás?

Gulzig, gretig. Zet er een g voor en ik ben het.

De a is van abstinatie, en iedereen die dunner is dan ik doet eraan.

Doen we voorgerecht of nagerecht? We kunnen ook twee voorgerechten nemen. Zullen we het nagerecht delen? Ik haat vriendinnen.

En hardlopen helpt niet.

Op hoge hakken voortstrompelen, dat wel. Ik las bij een modejournaliste dat dat vijf kilo scheelt. Optisch.

Ik denk niet aan badjassen of seks, ik denk aan onbelast-heid. Geen gewicht met je meedragen

Vijf kilo? Dat is niks, zegt iemand.

Op een dag moet je kiezen, zegt diezelfde persoon. Tussen je gezicht en je derrière (ze zegt het anders, allitererend). Wat ze bedoelt: je krijgt rimpels of je wordt dik.

Bij alles bedenken, zegt eentje met volle mond, klaar om iets weer uit te spugen: is het je de calorieën waard?

Coetzee schrijft gewoon over een man en seks. Die vindt dat hij, voor iemand van zijn leeftijd, dat vraagstuk goed heeft opgelost. Iedere donderdagmiddag, stipt om twee uur, belt hij aan bij Soraya. Ze heeft lang zwart haar, donkere zachte ogen, ze is lang en – hé – slank, en ze zoemt hem naar binnen, in haar badjas. Binnen een tel ligt ze, zonder die badjas, naast hem in bed en hebben ze probleemloos seks, in ongeveer deze hoeveelheid woorden. Technisch gezien is hij oud genoeg om haar vader te zijn, schrijft Coetzee, om er iets raars aan toe te voegen: dat technisch gezien iemand een vader op z’n twaalfde kan zijn.

Het gaat mij er nu niet om om Coetzee te shamen.

Ik wil alleen maar op veilige afstand komen van het onderwerp dat ik zelf heb aangesneden. Ik denk niet aan badjassen, niet aan seks, ik denk aan onbelastheid. Geen gewicht met je meedragen. Mijn ideaal is geen halve centimeter opgeschoven sinds ik Angelique de Heus en Marlies Stelders in hun strakke Lee-broeken in de schoolgangen voorbij zag klossen – ze liepen op Zweedse muilen, met daarin geitenwollen sokken. Ze zaten één klas hoger dan ik, ze waren mijn virgin suicides. In goud gestanst bewaar ik hun tas, hun neus, de paarse trui van Angelique, het lichtblauwe T-shirt met de lange mouwen van Marlies. De maagdelijke soevereiniteit van dit alles is met me meegegroeid, als de voorgoed onhaalbare maat der dingen.

Ze waren dun zoals niemand meer sinds de jaren zeventig dat is. Onproblematisch dun. Mijn kinderen denken als ze oude fotoalbums doorbladeren dat we allemaal aan de heroïne zaten.

Vond ik mezelf toen dun?

Ik ervoer mijn lichaam als een gegeven zaak. Ik zou twintig worden, mijn leven zat er bijna op. Ik had een bepaald gewicht en een bepaalde maat en dacht: dit is wie ik ben. Ik hou niet van spelletjes, ik lust geen gember, dit zijn mijn contouren. Ik voel het gegevene nog steeds, alleen zou het niet moeten veranderen.

Is iemand nu heel dun, dan vraag ik me af hoe dat kan, eerder dan dat ik me afvraag waarom iemand dik is. Ik begrijp het gewoon wel, dik worden. Wat iets anders is dan dat ik me erbij neerleg. Al de dingen die ik níet eet, níet drink. Niets gaat zonder een gedachte erbij naar binnen, een prestatie op zich.

Waarom heeft een week zeven dagen? Om ons telkens weer een schone lei te gunnen.