IN EEN REPORTAGE in het Franstalige weekblad TelQuel werd een zekere Naïma opgevoerd, een 28-jarige alleenstaande vrouw, die door een onbekende dertiger die in een boîte aan de Corniche van Casablanca aan de bar hangt een coupe de champagne krijgt aangeboden. Ze gaat op zijn uitnodiging in, ze hebben een leuk gesprek, drinken nog een champagne, nog een, en om vier uur ’s ochtends vertrekken ze samen naar zijn huis. Als ze een paar uur later weer in haar eigen appartement is, realiseert Naïma zich met enige spijt dat ze zijn telefoonnummer niet eens heeft, en dat ze eigenlijk ook niet weet wat hij voor de kost doet. Wat maak je je druk, troost haar beste vriendin haar, c’est juste un one night stand.
Nu diende Naïma als illustratie voor de lossere zeden in Marokko heden ten dage, en dat herkende ik wel, en toch werd mijn aandacht meer getrokken door die nogal nadrukkelijk vermelde champagne dan door de vluchtigheid van Naïma’s avontuur. Die champagne deed me denken aan Le Reservoir, een restaurant annex disco – die combinatie bestaat hier – in een van de chiquere wijken van Rabat. Daar zaten laatst vier jonge, even moderne als elegante vrouwen aan een tafeltje, ze dronken iets uit lange glazen. Toen de ober op zeker moment de rekening kwam brengen, pakte een man die toevallig in de buurt stond die op. Een van die vrouwen protesteerde nog wel, maar de galant, duidelijk een volkomen onbekende, liet zich niet van de wijs brengen. Ik vond het wel stoer. Ik neem aan dat-ie er een telefoonnummer aan overhield. Maar ik vond het ook typisch Marokkaans, dat opschepperige, altijd die alomtegenwoordigheid van geld.
IK KEN EEN LEUKE VROUW in Casablanca, tegen de dertig, met wie ik soms koffie drink als ik daar ben, laat ik haar Fatiha noemen, die mij wel eens heeft gezegd dat ze geen man wilde die minder dan drieduizend euro verdiende. Daarvoor moet je in Marokko een goede baan hebben, ja tot de elite behoren – net als Fatiha zelf, die bij een bank werkt. Ik zei toen: maar jij verdient zelf toch heel goed? Dat beaamde ze, maar als er kinderen kwamen wilde ze daarvoor kunnen zorgen, en werd ze dus afhankelijk van haar man. En ze wilde wel graag comfortabel blijven leven, want dat was ze gewend. Ik begreep Fatiha wel, maar als Nederlander vond ik die eis van drieduizend euro net iets te hard klinken. En waarom cijferde ze zichzelf helemaal weg? Ze was goed opgeleid, had een goede baan, en je kon dingen toch sámen regelen? Ik had Fatiha ook wel eens horen zeggen dat ze nooit met een weld chaab, een volksjongen, zou kunnen trouwen, want met zo iemand zou ze niks gemeen hebben – ja, ze praat ook vaak over trouwen. Maar ook hier weer zo’n harde grens. Nogmaals, in beide gevallen ook wel begrijpelijk, want als je in Marokko niet goed verdient, verdien je erg weinig, en mede als gevolg daarvan worden de sociale klassen nog altijd door een grote kloof gescheiden. Maar toch.
Vandaar dat die champagne hier belangrijk is, of het oppikken van een tab. In sommige kringen althans. Het TelQuel-stuk waarin Naïma figureerde had als kop: ‘Explosie van seksualiteit in Marokko’. Sensationeel genoeg, maar veel nieuws las ik er niet in. Ik ken Marokko niet anders dan als land waar de zeden al behoorlijk liberaal zijn, iets wat nog niet voor iedereen geldt, ook dat is waar, maar het verschijnsel beperkt zich beslist niet tot de elite, tot types als Naïma dus, en de galant van de tab. Onder brede lagen van de bevolking is ontegenzeggelijk sprake van een betrekkelijk grote seksuele vrijheid – al moet een en ander nog wel verborgen blijven, vooral voor de ouders en voor de buurt, en vaak ook voor de toekomstige echtgenoot. Dus een meisje als Naïma gaat – voor haar ouders – met een vriendin een weekendje naar Marrakesj en nooit met een vriend. Ouders zijn ook niet gek, maar dat is de officiële versie. Zolang iedereen zich daar formeel aan houdt, kan alles.
NIET LANG NADAT ik het artikel had gelezen kwam ik de socioloog Abdessamad Dialmy op straat tegen; ik ken hem van gesprekken over het familierecht. Omdat ook hij in dit stuk aan het woord kwam, nogal uitgebreid zelfs, vroeg ik wat hij vond van die term, ‘explosion sexuelle’, die TelQuel op de cover had gezet. Tot mijn verbazing zei hij dat híj die had bedacht. Op grond van een aantal deelstudies die hij in de afgelopen jaren had verricht naar seksualiteit vóór het huwelijk, overspel, prostitutie, seksueel toerisme en homoseksualiteit, vond hij dat je wel mocht spreken van een explosie van seksualiteit. Maar het was dus niet iets van nu. Het was iets van de afgelopen jaren.
Ik zei dat ik in het stuk een aanduiding van de omvang van het verschijnsel had gemist. Het bleef bij ‘de laatste jaren steeds meer, steeds vaker’. Dialmy erkende dat en zei dat hij graag eens een grote studie zou opzetten naar seksualiteit onder Marokkanen onder alle lagen van de bevolking, zijn studenten met omvattende vragenlijsten op de mensen af zou willen sturen, maar dat de staat hem daar geen toestemming voor gaf. ‘Ze vrezen voor de resultaten. We blijven een islamitisch land.’ Net als veel ouders stopt ook de staat liever zijn kop in het zand.
Dat was ook waarom volgens Dialmy de seksualiteit in Marokko wel bezig was te ‘liberaliseren’ maar nog lang niet ‘vrij’ was: ‘De islam blijft toch dé referentie. En dat geldt voor alle sociale klassen. Seks buiten het huwelijk blijft iets zondigs. Daar moeten dus oplossingen voor worden gevonden.’
Die oplossingen om liberalere tijden en religieus kader met elkaar te verzoenen kunnen erg praktisch zijn. Wel seks hebben, bijvoorbeeld, maar dat niet echt meetellen zolang er geen sprake is van ‘penetratie’. Of: zijn toevlucht nemen tot anale seks, om maar ‘maagd’ te blijven. Of achteraf het maagdenvlies laten herstellen. Maar er zijn ook ‘oplossingen’ die de psyche van een persoon raken, die, laten we zeggen, worden genomen door een deel van de persoonlijkheid zonder dat de rest daar veel van afweet. Omdat dit wellicht klinkt als abracadabra keer ik terug naar Fatiha.
FATIHA IS EEN EXTREEM GEVAL, dat geef ik toe, maar leerzaam. Laat ik benadrukken dat ze zo op het oog alles mee heeft. Een mooi gezicht, een mooi figuur, intelligent, topopleiding, goede baan, spreekt perfect Frans en ook nog vloeiend Engels, wat onder elitaire Marokkanen nog steeds bijzonder is. Het ontbreekt haar aan niets, zou je zeggen, maar zoals de lezer al geraden heeft lijdt Fatiha onder het feit
dat ze nog niet getrouwd is, en toch al bijna dertig. Fatiha heeft wel een paar minnaars gehad, zeker, aan aandacht geen gebrek, maar op een huwelijk is dat nooit uitgelopen. Ze heeft er wel onder geleden dat ze geen maagd meer is, iets wat haar ouders natuurlijk nooit mogen weten, maar dat feit lijkt ze nu geaccepteerd te hebben. Wel koestert ze soms enige wrok jegens haar ex-vriendjes, net als zij behorend tot de elite, die als het erop aankomt – huwelijk – toch liever een maagd hebben, hoe modern ze zich ook voordoen. Met andere woorden, en het komt op mij over als een typisch Marokkaanse vorm van onrecht: omdat zij, Fatiha, met hen naar bed ging, vinden zelfs deze moderne jongemannen, die vaak in Frankrijk hebben gestudeerd, haar ergens toch ‘te makkelijk’. Het zit er diep in.
Nu over haar psyche. De laatste keer dat ik Fatiha sprak vertelde ze me iets wat ik ‘waarschijnlijk niet zou geloven’, en toch was het waar, namelijk dat ze had ontdekt dat ze op haar vijftiende door iemand moest zijn betoverd. ‘Ik weet dat je nu denkt dat ik gek ben’, zei ze.
‘Betoverd…’ herhaalde ik, wel wat uit het lood geslagen. ‘Maar door wie dan?’
Fatiha had wel een idee: waarschijnlijk een jaloerse vriendin die een zwarte magiër had ingehuurd, dat bestond in Marokko, shour, tovenarij, dat wist ik toch wel? Ze zei dat ze het had gemerkt, dat ze bezeten was, of werd, toen jinns haar bed ’s nachts deden schudden en objecten door haar slaapkamer lieten vliegen. Haar ouders, bij wie ze nog woont, zouden er getuige van zijn geweest. Ze besloot voor hulp aan te kloppen bij een gerenommeerde soefi-broederschap in Marrakesj, die koranspreuken reciterend de geesten uit haar lichaam wist te verdrijven, een proces van enkele maanden.
‘Zijn ze nu weg?’
‘Je neemt me niet serieus’, herhaalde Fatiha teleurgesteld.
‘Maar dan ben je dus vijftien jaar lang betoverd geweest?’
‘Het verklaart veel van wat er in mijn leven is gebeurd.’
Wat ze aan ellende had doorstaan, begreep ik. Ik had er moeite mee beide Fatiha’s te rijmen, de een die bij een van de meest prestigieuze banken van Marokko werkt, en de bezeten Fatiha. Maar ik vond het ook moedig van haar dat ze me zoiets vertelde, ontroerend zelfs, en zei eerlijk dat het mijn realiteit niet was, jinns, dat ik ze nog nooit had gezien, maar dat ze er niet bang voor hoefde te zijn dat ik dacht dat ze gek was.
Toen kwam Winternachten in Rabat langs en sprak ik de in België wonende, Marokkaanse schrijfster annex scheikundige Maria Zaki (pseudoniem), die op het festival had opgetreden. We zaten naast elkaar bij een gelegenheidsdiner georganiseerd door de directeur van het Nederlands Instituut, en op zeker moment bracht ik Fatiha ter sprake. Haar geval leek deze Maria Zaki, die mij overkwam als een nuchtere vrouw, absoluut niet te verbazen. Ze zei dat de Marokkaanse maatschappij meisjes ondanks de lossere zeden nog altijd een enorme druk oplegde – de ‘islamitische referentie’ van Dialmy – en dat sommigen daar ‘een vorm van schizofrenie’ aan overhielden. ‘Zeker nu ze steeds later trouwen, pas tegen hun dertigste. En dan zouden ze hun lichaam al die tijd moeten negeren?’ Zaki zei dat ze daar eens een kort verhaal over had geschreven, Shéhérazade en de duizend-en-één frustraties. Die titel trof me, het was de keerzijde van het TelQuel-stuk, het somde het mooi op.