
Quentin Tarantino sprak een keer over ‘hang out movies’ – dat waren voor hem films die je niet kijkt voor het plot of voor de artistieke kwaliteit, maar omdat de film wordt bevolkt door toffe personages, met wie je gewoon zin hebt wat tijd door te brengen, alsof het oude vrienden zijn. Iedereen heeft zulke films en series. Voor mij zijn het Top Gun en Der Untergang.
Dit weekend ging het vierde seizoen in première van de enorm populaire BBC-serie Sherlock en opeens bedacht ik dat dat voor mij ook zo’n hang out-serie was geworden. Ik bedoel dat niet echt als een compliment. De eerste seizoenen van Sherlock waren een nieuwe zucht leven voor het bekende Sherlock Holmes-verhaal; Sherlock werd gespeeld door Benedict Cumberbatch (zo’n acteur met een gezicht dat gek fascinerend blijft hoe vaak je het ook ziet) en was in deze moderne incarnatie een autist, die alle data razendsnel als een harde schijf opsloeg en verwerkte. De kijker werd via allerlei visuele vindingen deelgenoot van zijn gedachten. Dat is altijd de lol geweest van het Sherlock Holmes-personage: dat zijn manier van kijken en deduceren de gimmick van het verhaal was. Je wilde je laven aan zijn intelligentie.
De eerste seizoenen waren daarom vintage Sherlock Holmes. De aflevering begon, er was een lijk, een moord, een verdachte en een motief – maar Sherlock ontrafelde de zaak en zag dat niets was wat het leek. Klassiek, perfect uitgevoerd genre.
Sherlock, van bedenkers Steven Moffat en Mark Gatiss, voegde daar een ironisch, modern gevoel voor humor aan toe, dat zich vooral manifesteerde in heel veel grapjes over de buitenwereld die denkt dat huisgenoten Sherlock en Watson (Martin Freeman) homo zijn.
Het laatste seizoen, het derde, van Sherlock vond ik wat tegenvallen omdat Sherlock alleen nog maar detective was geworden en nog maar heel weinig mysterie. Sherlocks beste eigenschap – zijn brein – werd meer als grappige gimmick gebruikt (kijk eens hoe sociaal ongepast hij doet!), dan als relevant wapen. Moffat en Gatiss weerlegden die kritiek eens door te zeggen dat Sherlock geen detectiveserie was, maar een serie over een detective.’ Dus de focus lag niet op de zaak, maar op de speurder.
Dit weekend begon het nieuwe seizoen; drie afleveringen van anderhalf uur. De eerste aflevering heette The Six Thatchers en als je het plot navertelt klinkt dat ongeveer zo: een echtpaar treft hun zoon aan, dood in een uitgebrande auto, terwijl ze dachten dat hij in Nepal zat; Sherlock weet meteen dat de zoon de vader wilde verrassen op diens verjaardag maar dat hij aan natuurlijke oorzaken overleed voordat de auto uitbrandde, maar dan ziet hij dat bij het echtpaar thuis een beeld van Margaret Thatcher ontbreekt en voelt hij aan dat er iemand door Londen trekt op zoek naar beelden van Thatcher en deze beeldenstormer blijkt een huurmoordenaar die weer een collega was van Watsons vrouw Mary, ook een oud-huurmoordenaar, die ooit verraden is door iemand in de Britse regering, terwijl Watson met een vreemde vrouw met Pippi Langkous-uiterlijk sms’t en Holmes door Mary wordt gedrogeerd en naar Marokko vlucht en et cetera, et cetera.
Waar het vorige seizoen te weinig plot had, heeft de eerste aflevering te veel plot, zo veel plot dat geen verhaallijn langer dan vijf minuten in beeld komt en je niet helemaal weet wie of wat je nu belangrijk moet vinden.
Wat ik probeer te zeggen is; ik ga volgende week zondag naar de tweede aflevering van het seizoen kijken – zondag half tien, ik zit er klaar voor. Thee, koekjes, sloffen aan. Maar ik denk dat ik niet meer echt kijk voor het mysterie, eerder om met Sherlock te hangen.