Voor Shireen Strooker was het een ontdekking. Dat het bevredigender is om namens iemand toneel te spelen dan om zo virtuoos mogelijk een rol te doen. Je zou dat heel misschien en voorzichtig de ‘methode Werkteater’ (bewust zonder h) kunnen noemen. Een legendarisch collectief van vijftien toneelspelers dat in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw het Nederlands toneel door elkaar schudde middels het levensecht portretteren van de grote ziektes bij kleine mensen. En dat konden ze volgens Strooker zo goed ‘omdat het een goed kluppie was, van tegengestelde mensen, allemaal doe-mensen’ (zoals ze in 1998 tegen haar biograaf vertelde).
In het voorjaar van 1975 speelde het Werkteater Niet thuis, over uit huis geplaatste kinderen. Tijdens de voorbereidingen ontmoette ze in een jeugdinrichting in Rekken een meisje ‘namens wie’ ze ging spelen. Gerrie is daar ontstaan, een van haar favoriete personages en een van mijn sterke herinneringen aan de toneelspeelster Shireen Strooker. ‘Een opgewonden meissie dat gebrek aan liefde en vertrouwen camoufleert met een pose’, schreef de Volkskrant. Er was na die voorstelling altijd een nagesprek en dan zat Shireen er niet als actrice maar als Gerrie. ‘Als je ergens de pest in hebt neemt zo’n toeziend voogd je mee naar een lachfilm en dan denkt-ie dat het daarna over is.’
In het begin, zo rond 1970, werd het Werkteater ook wel ‘de groep van Shireen Strooker’ genoemd. Omdat ze toen een van de oudste (35) en meest ervaren spelers en regisseurs was. Dat laatste mocht dan weer beslist níet. Wie er bij het Werkteater vóór ging zitten – en dat is regisseren in de kern, de ene acteur die aan de andere vraagt: zeg, ga jij er eens voor zitten om te zien wat wij hier eigenlijk staan te doen – die stimuleerde in de allereerste plaats de anderen, zonder een ‘concept’ voor te schrijven, laat staan een werkwijze. En mensen stimuleren, dat kon Strooker, vaak samen met Marja Kok, als geen ander. Waar ze dat heeft opgepikt is uit haar biografie goed af te lezen.
Ze werkte graag samen met de grote sterren uit het naoorlogse theater (zoals Ko van Dijk en Mary Dresselhuys), genoot alleen al van het kijken naar hoe speels, slim en ambachtelijk die generatie acteurs hun samenspel organiseerde. Gretig ademde ze ook de mix in van vakkennis en lichtheid in het werk van de Engelse regisseur Adrian Brine: ‘Die nooit zei: Nee, dat hebben we niet afgesproken, maar altijd: O, wat goed dat je dat doet!’ Ze hield van de fysieke aanpak bij de jonge toneelmaker Leonard Frank. Kees van Iersel vond ze als regisseur bij Test en Studio hopeloos ouderwets, maar via zijn repertoirekeus had hij iets te melden.
Je kunt aan de geschiedenis van Shireen Strooker aflezen waaróm het Werkteater zo’n vruchtbare ontploffing in het Hollandse toneellandschap is geworden. Uit de botsing tussen uiteenlopende talenten werd dat ene grote talent geboren: het kietelen van de fantasie van de toeschouwer. Zoals acteur Cas Enklaar het verwoordde: ‘Het mooie van improviseren is dat je alles kunt gebruiken. Maar de kunst is dát eruit te kiezen wat bijdraagt tot wat je wilt zeggen. Wij maken bij het Werkteater de marge tussen echt en toneel zo miniem mogelijk. Hoewel mensen natuurlijk niet echt geloven dat alles ter plekke ontstaat, denken ze dat wel, want ze ondergaan het als echt, en daarom vinden ze ons goed.’
Vaak is het een eindeloos gevecht voordat iets dat uit improvisaties ontstaat op zijn plek valt. Maar soms is dat wonder er opeens. Zoals in de slotscène van Avondrood (1974), een van de voorstellingen die onder het toeziend oog van Strooker tot stand kwam. Een productie die óók over bejaarden en vergrijzing ging, maar vooral over isolement en alleen zijn. En over rustig en kalm kunnen doodgaan in de buurt van iemand die echt van je houdt.
‘Meid, zal ik je haar doen? Je hebt zulk mooi haar.’
‘Maar, meid, je ziet zo geel als een kanarie.’
Dan een lachbui. Het lachen gaat over in braken. En langzaam sterft ze. Ze vraagt nog: ‘Roep je geen zuster?’
‘Nee, ik roep geen zuster. Ik ben toch bij je.’
Toen het Werkteater met een aantal zachte plofjes langzaam uit elkaar viel, kon Shireen Strooker haar bagage bij elkaar pakken en meenemen naar nieuw werk op grote en kleine podia. Bij Joop van den Ende regisseerde ze bijvoorbeeld Hoog tijd, een ongemakkelijke comedy over langzaam verdwijnen op hoge leeftijd. De twee raspaarden van het Hollandse komediespelen, Mary Dresselhuys en John Kraaijkamp, genoten met volle teugen. Hoe eng ze het ook allemaal vonden. Dresselhuys: ‘Shireen zegt bijvoorbeeld: dit moet je tegen de tekst in spelen. En dan denk ik: wat zou ze daar nu toch mee bedoelen? Daar komen we nu achter.’ En Kraaijkamp: ‘Het is wel eens link. Je moet als acteur bij haar echt durven.’ Strooker constateert tijdens deze regie, en niet voor de eerste keer, dat de dood een constante in haar werk is: ‘Er is niets wat niet over de dood gaat. Toneelspelen en regisseren – ik doe het niet om het succes. Het is misschien telkens weer een levensteken. Voor mijn zoons, mijn dochter, mijn hond, voor de hele troep – dat is wat mij gaande houdt.’
Shireen Strooker is in de nacht van 18 op 19 april in haar slaap gestorven aan de gevolgen van de ziekte van Alzheimer. Ze is 82 jaar geworden.