Wat gebeurt er als ik als enige schrijver bij Meulenhoff blijf? Misschien het volgende: recensenten, werkzaam bij Het Parool, de Volkskrant, NRC Handelsblad, Trouw en Algemeen Dagblad, zullen mijn werk alleen nog maar onvoorstelbaar loven. Op last van PCM. Want Meulenhoff moet blijven en Meulenhoff moet niet in de rode cijfers. Verdient Meulenhoff geen geld, dan rollen er koppen bij de dagbladen.
Recensenten die mijn werk oninteressant vonden, vinden het iets om iedereen ten geschenke te geven; recensenten die vrienden hebben bij andere uitgeverijen laten het werk van die vrienden links liggen; recensenten die me hooguit een eigenaardig ventje vonden, vinden me die bizarre en krankzinnige oplage meer dan waard; recensenten die zich bij voorkeur verdiepen in briljante literatuur, wijden zich aan het doffe; recensenten die niet van hun plek te branden waren, spoeden zich bij het minste of geringste naar de provinciestad; recensenten die weigerden cafés te bezoeken, nemen biljartles, becommentariëren het weer en abonneren zich op bladen die het koningshuis bewieroken; recensenten die de drank hebben afgezworen, dopen hun vrije pen in vrije jenever; recensenten die overwogen zelf maar een boek te gaan schrijven, bedingen steeds meer ruimte voor hun recensies; recensenten die aan vakantie dachten, spelen met het idee om een boekwinkel te beginnen.
Voorlopig blijf ik bij Meulenhoff.
Het is niet mijn taak te denken aan de schade bij andere uitgeverijen, de wanhoop bij andere schrijvers, de ontsteltenis bij andere redacteuren. Ik schrijf rustig het ene boek na het andere, trots op het meer dan verdiende geschetter van trompetten. Soms ben ik verkouden, dan geef ik een nieuwe titel aan iets ouds. Ik schrijf het ene boek na het andere en verwerk daarin met veel plezier ook smaak en geloof van recensenten. Soms kan ik even niet slapen, dan werk ik aan een omnibus. Soms neemt mijn zelfvertrouwen gevaarlijke vormen aan, dan nodig ik wat recensenten uit om mij mijn zelfvertrouwen begrijpelijk te laten maken. Soms nuttig ik te veel lekkere dingen, dan word ik duizelig. Het is mijn taak die duizeligheid te vergeten.
Een jaar of twaalf geleden betrad ik op een vrijdagmiddag het café, het was een uur of vijf. Ik goot in vlot tempo de nodige consumpties door mijn keel, luisterde naar prachtige verhalen over radiatoren en ketels, bestelde nog wat en realiseerde me rond zevenen dat ik dringend naar huis moest. Ik verliet het café en zocht mijn fietssleutel. Geen fietssleutel. Ik zocht opnieuw, nu heel erg goed: geen fietssleutel. Ik vervloekte mezelf en de consumpties, tilde de zware fiets op mijn schouder en ging op weg. Het was koopavond. Bij het begin van een drukke winkelstraat hield een agent me staande. «Zo zo, waar gaan we heen?» wilde hij weten. «Naar huis natuurlijk», zei ik. «En die fiets is zeker van u?» vroeg hij. «Van wie zou die dan moeten zijn?» antwoordde ik. «Kunt u dat misschien bewijzen?» vroeg hij. Ik zuchtte. Mijn linkerhand pakte de sleutel uit mijn linkerzak en stak die in het slot van de op mijn rechterschouder steunende fiets. «Kijk», zei ik, en ik liep door naar huis waar ik me van mijn ballast bevrijdde.