«Hangend aan hun helikopters zullen de Amerikanen Irak verlaten», zei niet een of andere bezeten pacifist, maar Martin van Creveld, de Israëlische filosoof en kenner van de oorlog. Het was in de laatste weken voor Irak aan de openbaring van shock and awe werd blootgesteld. Nicholas B. Kristof, columnist van The New York Times, was in Bagdad nog poolshoogte gaan nemen. Er is een groot risico dat we daar een burgeroorlog tussen sjiïeten, soennieten en Koerden zullen ontketenen, schreef hij. De inspecteurs van de Verenigde Naties wilden meer tijd om naar de massavernietigingswapens te zoeken. De paus, president Chirac en bondskanselier Schröder waren tegen de oorlog. Niets mocht baten. In Washington was het besluit al lang geleden genomen. Saddam moest weg en dan zou in de regio vanzelf de democratie uitbreken.
De derde verjaardag van de oorlog is een goede gelegenheid om stukjes te schrijven over wat er sindsdien is gebeurd. Onder begeleiding van de Coalitie is Irak van ramp naar ramp gestruikeld. De deskundigen zijn nu in discussie over de vraag of het land op de rand van een burgeroorlog is, of dat die al aan de gang is. En wanneer en hoe de Amerikanen op z’n vroegst zouden kunnen vertrekken zonder een nog grotere catastrofe aan te richten. Het is allemaal interessant. Maar buiten beschouwing blijft een nader onderzoek naar het andere probleem, dat even actueel blijft zolang deze Amerikaanse regering de wereld probeert te leiden. Hoe zijn we in deze mondiale impasse terechtgekomen? Er moet een zorgvuldige reconstructie komen naar alles wat tot de onvermijdelijkheid van de oorlog heeft geleid, en naar het wanbeheer over het veroverde land.
Dat Saddam Hoessein een dictator van het onguurste soort was, hoeft niet meer bewezen te worden. Dat was al bekend sinds hij Koeweit probeerde te veroveren. Nu willen we weten hoe Bush en de zijnen erin zijn geslaagd na het voorlopige einde van de oorlog in Afghanistan met hun nieuwe onderneming systematisch de wereld te overrompelen. Het vroege begin was te zien op alle zenders van de Amerikaanse televisie. Als er ergens vrijheid van meningsuiting is, dan wel in Amerika. Niettemin raakten de nieuwsprogramma’s van alle grote netwerken in toenemende mate van hysterie als het over Irak ging. Showdown Iraq ging het al maanden voor de oorlog heten. Mensen die het weten konden en die van hun twijfel geen geheim maakten, zoals generaal Wesley Clark die Milosevic nog had verslagen, werden als soft beschouwd. Toen Colin Powell in de VN zijn lezing met lichtbeelden over de mvw’s had gehouden, en Tony Blair met zijn apocalyptisch vooruitzicht op een aanval binnen drie kwartier was gekomen, was er geen houden meer aan.
Gepaard aan deze oorlogscampagne ging de verbreiding van een sprookjesachtige visie op de toestand na de oorlog. Rice verzekerde dat Irak een baken van de democratie zou worden, voorbeeld voor de hele regio. En er zou een soort Marshall Plan voor de wederopbouw komen, want in West-Europa was het daarmee na 1945 ook goed gelukt. Een snelle militaire campagne, de zegen van de bevrijding, gevolgd door vrijheid, democratie en wederopbouw: dat was de onverbiddelijke, systematisch ingepompte rechtvaardiging voor de oorlog.
Daarbij kwam dan nog de politiek-filosofische grondslag. In 2002 verscheen het essay The Power Divide van de neoconservatief Robert Kagan. «Laten we niet meer doen alsof Europeanen en Amerikanen hun visie op de wereld delen, of zelfs in dezelfde wereld leven.» Amerika heeft in de twintigste eeuw Europa vier keer gered: in twee wereldoorlogen, de Koude en de Joegoslavische. Dat is waar. Dan geeft hij zijn verhaal een filosofische grondslag. Europa vertrouwt op de regels van het internationale recht, handelt, in Kagans woorden, in de traditie van Venus. Amerika gelooft dat Thomas Hobbes gelijk heeft. Internationaal recht blijft altijd onbetrouwbaar. Nationale zekerheid en een liberale orde kunnen alleen verzekerd blijven door nationale macht. Om het mythologisch te zeggen: de visie van Mars. Als de Europeanen willen, mogen ze helpen. Maar ze moeten wel beseffen dat zij dan de afwas doen, terwijl Amerika de kok blijft.
Ik ben benieuwd naar wat Kagan er nu van denkt. Ik geloof dat we beter te rade kunnen gaan bij Max Weber, bij zijn essay Politik als Beruf, waarin hij onderscheid maakt tussen de Gesinnungsethik en de Verantwortungsethik. In het eerste geval laat men zich leiden door wat men als het absoluut goede of juiste ziet, ongeacht de gevolgen. In het tweede neemt men bij zijn besluiten en daden de consequenties in aanmerking. De Verantwortungsethik is die van de politicus. George W. Bush is de eerste wereldleider die zich er in voorkomende gevallen op beroept zich door Gesinnungsethik te laten leiden. Vandaar misschien dat hij in zijn strijd tegen het kwaad van Saddam steun krijgt van mensen als Mient-Jan Faber en Paul Scheffer.
Drie jaar na het begin van de oorlog, die zich voorspoedig verder ontwikkelt tot een van de grootste wereldproblemen, laten de grote massa’s in het Westen zich er nauwelijks bij betrekken. Er zijn een paar demonstraties geweest. Daarvan valt geen invloed te verwachten. Hieruit volgt nog een conclusie voor de reconstructie. Deze Amerikaanse regering heeft zich het avontuur kunnen veroorloven omdat «de wereldopinie» na de Koude Oorlog wezenlijk is veranderd. De wereldleider kan zich internationale avonturen veroorloven, ook bij de gratie van een internationale politieke onverschilligheid. Als zo’n onderneming mislukt, geeft hij de schuld aan «de media», die hem drie jaar geleden hebben gezegd dat hij er niet aan moest beginnen.