Toen de Iraanse president Mahmoud Ahmadinejad in 2009 na omstreden verkiezingen werd herkozen dichtte Simin Behbahani: ‘Stop this extravagance, this reckless throwing of my country to the wind.’ Ze was toen 82 jaar oud en al decennialang de belangrijkste dichter van het land, ze stond bekend als de ‘leeuwin van Iran’, omdat ze er niet voor terugschrok de machthebbers onaangename waarheden voor te houden.
Maar de autoriteiten bleven haar werk ongemakkelijk vinden en dus hielden ze de oude, inmiddels bijna blinde dichteres een jaar na dat gedicht over Ahmadinejads herverkiezing aan op het vliegveld, toen ze naar Parijs wilde vertrekken. Ze namen haar paspoort af, ze verhoorden haar de hele nacht en ze mocht het land niet uit. Maar het idee dat de regering bang was voor de woorden van een breekbare bejaarde vrouw deed haar bewonderaars alleen maar glimlachen. ‘Ze’ konden haar niets maken. De woorden waar ze het gedicht mee eindigde, bleken te kloppen: ‘You may wish to have me burned, or decide to stone me/ But in your hand match or stone will lose their power to harm me.’
Het kon haast niet anders of Simin Behbahani zou dichter worden. Haar beide ouders waren dichter, hun huwelijk begon met een gedicht. Haar moeder, Fakhr-e Ozma Arghun, stuurde een gedicht naar een tijdschrift waar Abbas Khalili, zelf dichter en vertaler, redacteur van was. Het gedicht beviel hem en toen hij ontdekte dat het door een vrouw was geschreven zei hij meteen dat hij met haar wilde trouwen – hij had haar nog nooit ontmoet. Ze trouwden en in 1927 werd Simin geboren. Simin was veertien toen haar moeder een gedicht van haar dochter naar een literair tijdschrift stuurde, dat het publiceerde. In 1951 verscheen de eerste dichtbundel van Simin Behbahani.
Ze maakte naam met haar ghazals, een traditionele Perzische dichtvorm die wel wat weg heeft van het westerse sonnet, met een vast rijmschema en een lyrische toonzetting. Het soort poëzie dat je eenvoudig uit je hoofd leert. De ghazals werden traditioneel door mannelijke dichters geschreven om een vrouw het hof te maken. Behbahani draaide de rollen om; in haar gedichten waren mannen het object van verlangen. De oude meesters dichtten over bokalen wijn, nachtegalen en hun aanbeden geliefde; zij schreef eveneens over de liefde, maar introduceerde ook volkomen onpoëtische onderwerpen in haar verzen. Armoede bijvoorbeeld, politieke gevangenen, gesneuvelde soldaten in de lange oorlog tussen Iran en Irak, revolutie en het gebrek aan vrijheid. Ze schreef over de hoeren die door de straten van Teheran scharrelden, over een overspelige vrouw die wordt gestenigd en over het verdriet van een moeder die het zich niet kan veroorloven pistachenootjes voor haar zoontje te kopen.
Ondertussen had ze rechten gestudeerd in Teheran. Ze ging na haar studie les geven op een middelbare school – eerst natuur- en scheikunde, later literatuur – trouwde en kreeg drie kinderen. Naast haar moederschap en baan maakte ze meer dan zeshonderd gedichten, publiceerde ze twintig dichtbundels, schreef ze verhalenbundels en een aantal autobiografische boeken en verzorgde ze de teksten voor populaire liefdesliedjes. Ze groeide uit tot de stem van het Iraanse volk, een elegante tegenstem die het altijd opnam voor geweldloosheid en vrijheid. Ze verhief haar stem al tijdens het regime van de sjah, toen er ook al sprake was van onderdrukking, en werd na de revolutie van 1979, waarna ayatollah Khomeini aan de macht kwam, helemaal de poëtische getuige van de tragische Iraanse geschiedenis en een symbool van verzet. Zoals ze ooit in een interview zei: ‘Ik heb jaren gekend toen de hemel boven me zwart was van de rook van bommen en de grond waarop ik liep door de explosies uiteenreet. Ik heb de konvooien gezien van oorlogsmartelaren op weg naar de kerkhoven. Ik heb vrachtwagens gezien die de lijken vervoerden van de geëxecuteerde gevangenen, druipend van bloed. Ik stond in lange rijen in de regen en onder de zon om alleen maar een pakje boter of een pakje papieren zakdoeken te kopen. Ik heb moeders gezien die achter de lichamen van hun gevallen zonen aan renden, terwijl ze niet merkten of hun hoofddoeken of hun chadors of hun sokken afzakten of niet.’
Natuurlijk wilden de machthebbers Behbahani tot zwijgen brengen. Na de revolutie was haar werk tien jaar verboden, ze werd verschillende keren opgepakt, zoals die avond in 1996 toen ze bij een Duitse diplomaat te gast was. Ze werd geslagen en geblinddoekt en naar de gevangenis gebracht. De volgende ochtend werd ze midden op straat gedropt, de blinddoek nog om haar ogen. Of zoals tijdens die demonstratie op Internationale Vrouwendag in Teheran, toen de politie haar bij haar arm greep en sloeg met een wapenstok die elektrische schokken gaf. Een student had nog geroepen: ‘Als je haar aanraakt, steek ik mezelf in brand.’ Ze werd pas vrijgelaten toen een passerende agent in haar de beroemde dichteres herkende. Want beroemd was ze inmiddels, ze had diverse prestigieuze internationale prijzen op haar naam staan en was twee keer genomineerd voor de Nobelprijs voor literatuur. Haar werk werd vertaald, met name in het Engels en Duits – helaas niet in het Nederlands – en Barack Obama haalde haar aan in een nieuwjaarsboodschap voor Iran.
Veel van haar tijdgenoten vluchtten, zij hield te veel van Iran om het te verlaten. ‘Ik wil hier leven en sterven’, zei ze. Ze bleef hopen dat haar land de tragiek achter zich zou laten en dat zij daar deel van uit zou maken. Zoals ze dichtte: ‘My country, I will build you again,/ if need be, with bricks made from my life./ I will build columns to support your roof,/ if need be, with my bones.’
Beeld: 2007 (Romissa Mofidi).