Als rechtgeaarde boekenwurm verkaste je op elfjarige leeftijd in het geniep naar de volwassenenafdeling van de openbare bibliotheek, lardeerde je op je vijftiende je wekelijkse boekenrantsoen met pornografische literatuur en vijftiendelige geschiedenissen van de Tweede Wereldoorlog, het Romeinse Rijk, de westerse filosofie en het heelal, had je je op je vijfentwintigste door een groot deel van de Europese klassiekers gezwoegd, studeerde je op je dertigste cum laude af in de sociale en politieke filosofie, mocht je je op je zevenendertigste doctor in de wijsbegeerte noemen, werd je op je vijfenveertigste hoogleraar en net toen je, vijftig geworden, dacht dat het intellectuele trainingskamp er zo’n beetje op zat, grijnsde je, op die roemruchte 19de november 2013, het ‘geniale brein’ van Sipko Schat tegemoet.

Voor wie het heeft gemist: Sipko Schat was de bestuurder onder wiens verantwoordelijkheid tientallen handelaren jarenlang de interbancaire rente hebben gemanipuleerd, die wereldwijd als basisrente wordt gebruikt voor vrijwel alle renteproducten, van rentederivaten tot huis-tuin-en-keukenhypotheken: de London Interbank Offered Rate, of Libor, de standaardmeter voor bankenland, die hoeksteen van financiële waardering, die van de ene op de andere dag boterzacht en maffioos bleek.

Twee weken eerder was dit gehannes de Rabobank fataal geworden. Met een schikking van 774 miljoen euro betaalde de bank de één na hoogste prijs ooit. Die dag meldde bestuursvoorzitter Piet Moerland niet te zullen wachten op zijn pensioen en met onmiddellijke ingang op te stappen. En ook al had hoofdverantwoordelijke Sipko Schat op verzoek van de toezichthouder laten weten voorlopig te zullen aanblijven, op 19 november, na druk van de lokale kantoren, besloot hij alsnog te vertrekken.

En dus kopte NRC Handelsblad die herfstige namiddag over Schat: ‘Stugge Fries met geniaal brein.’ Daarin heette hij ‘emotieloos’, ‘moeilijk om mee te werken’, vertelde een collega dat ‘als hij met je sprak het leek alsof hij door je heen keek’, maar werd hij ook getypeerd als ‘fenomenaal als het gaat om kennis en inzicht’. Behalve natuurlijk dat hij ondanks al die ‘fenomenale kennis en inzicht’, ondanks dat ‘geniale brein’, volledig over het hoofd had gezien dat dertig van zijn medewerkers de rest van de wereld jarenlang ongestoord een poot hadden uitgedraaid.

Het brein van Sipko is voor mij wat het renpaard voor Ulrich was

Dit is – uiteraard, zou ik willen zeggen – een parafrase op dat schitterende dertiende hoofdstuk van Robert Musils De man zonder eigenschappen. Daarin blikt de hoofdpersoon, Ulrich, verwonderd terug op zijn pogingen een befaamd wiskundige te worden. In een tijd ‘waarin men begon te spreken over de genieën van de grasmat of de boksring’ is voor geestelijke genialiteit namelijk geen plaats. Dit begon hem te dagen toen hij ‘ergens, als een te vroeg verwaaide zomerse rijpheid, plotseling de uitdrukking “het geniale renpaard”’ tegenkwam en hij zich plots gewaar werd hoe ouderwets, hoe achterhaald en misplaatst zijn poging was.

Bij Musil, die onovertroffen chroniqueur van de absurditeit van het moderne leven, is dit aanleiding – reductionistisch positivist die hij als leerling van Ernst Mach, lid van de Wiener Kreis van het eerste uur, nu eenmaal was – voor een hilarische vergelijking van de ‘psychotechnische inspanningen’ die een renpaard en ‘een grote geest’ moeten verrichten voor het verwerven van hun respectievelijke epitheta van genialiteit. En daarmee schetste Musil in een paar zinnen de absurdistische ontologische kloof tussen de burgerlijke behoefte aan ziel en betekenis en het platte fysicalisme van de moderne natuurwetenschappen.

Een eeuw later is dit platte fysicalisme gemeengoed geworden: hersenonderzoek en farmacologie zijn het schedelmeten en het spiritisme van de 21ste eeuw. Kijk de boekenplankjes in de boekhandels er maar op na: brein dit, brein dat, brein zus, brein zo. En net als in Musils jaren twintig gaat ook nu achter die sluier van wetenschappelijkheid oeroude sentimentele onzin schuil. Want ook al lijkt Sipko’s ‘geniale brein’ te verwijzen naar de dogma’s van de moderne breinologie, de journalist die het optekende verloor zich onbedoeld in burgerlijke sentimentaliteit door Sipko’s brein alleen als bron van fenomenale kennis, inzicht en cognitieve genialiteit aan te merken en niet ook van diens stugheid, kilte, gebrekkige empathie en sociaal onvermogen.

Het brein van Sipko is voor mij wat het renpaard voor Ulrich was: een lachspiegel voor het eigen existentialistische streven. Als vijf jaar na de grootste financiële kladderatsj ooit, bankiers – die arrogante, egocentrische, parasitaire psychopaten die een pest voor de samenleving zijn gebleken – door journalisten nog altijd geniaal worden genoemd, is alles wat ik de afgelopen jaren heb gezegd en geschreven voor de kat z’n kont geweest. Dan wordt het tijd om net als Ulrich ‘vakantie van het leven’ te nemen.