MAPUTO – «Cardoso vive», Cardoso leeft, staat geschilderd op een muur in het centrum van Maputo waar op 22 november 2000 de journalist Carlos Cardoso werd doodgeschoten. Cardoso was 49 jaar toen hij bij het verlaten van het redactiegebouw van het door hem opgerichte dagblad Metical stierf in een regen van kogels uit een Aka-47. Hij was de bekendste journalist van Mozambique, geliefd om zijn moed en vasthoudendheid. «Carlos was lastig, hij gaf nooit op en was niet te corrumperen», aldus zijn advocate. «De enige manier om hem het zwijgen op te leggen was om hem te doden.»

«Cardoso was niet zomaar een journalist», zegt schrijver Mia Couto, indertijd medewerker van Cardoso en tegenwoordig een international gevierd auteur. «Het ging hem er niet louter om kritiek te leveren. Hij creëerde een vorm van journalistiek die intervenieerde, naar oplossingen zocht. Door het feit dat zijn handen schoon waren was hij iemand die werd gevreesd.» Met steun van de Europese Unie is er een journalistieke prijs naar Carlos Cardoso vernoemd. Maar vooralsnog zijn er geen nieuwe Cardoso’s aangetreden. Persvrijheid is een recht dat in Mozambique slechts in beperkte mate wordt geconsumeerd. Daarnaast, zo zegt men in het journalistencafé Universal aan de Avenida Samora Machel, speelt in de Mozambikaanse journalistiek momenteel sterk de rassenkwestie. Blanke journalisten als Cardoso – hij was van Portugese ouders – krijgen het steeds moeilijker, omdat ze worden beschouwd als erfenis uit de koloniale tijd.

In 1951, het geboortejaar van Cardoso, was Mozambique net als alle andere landen ten zuiden van de Sahara een natie waar de blanke minderheid alles te zeggen had. Ook in Mozambique bestond een vorm van apartheid. Cardoso zou later schrijven dat de enige zwarten die hij als kind kende de huisbedienden waren. Zijn vader had een eigen im- en exportbedrijf in zuivelproducten in Lourenço Marques, zoals Maputo toen nog heette.

Toen Cardoso veertien jaar was werd hij naar een kostschool in het Zuid-Afrikaanse Witbank gestuurd, een elitecollege naar Brits model waar de discipline er bij de leerlingen met de zweep werd ingeslagen. In Zuid-Afrika werden de ogen van Cardoso geopend. Hij sloot zich aan bij studentengroepen die protesteerden tegen de apartheid en contact zochten met de bevolking in de townships. Hij was nog steeds in Zuid-Afrika toen op 25 april 1974 in Portugal de Anjerrevolutie uitbrak. Een opstand in het leger – onder meer geleid door de in Mozambique geboren Otelo de Saraiva – maakte een eind aan het bewind van dictator Marcello Caetano in Lissabon. De opstandelingen eisten een onmiddellijk einde aan de oorlog van Portugal tegen de nationalistische guerrillatroepen in de Afrikaanse koloniën.

In Mozambique kwam het bevrijdingsfront Frélimo aan de macht. Frélimo-leider Samora Machel – een voormalige verpleger – werd in 1975 de eerste president van een onafhankelijk Mozambique. «Binnen enkele maanden verscheen de naam van Samora Machel geverfd op de muren in de townships van Zuid-Afrika, op de treinen, overal», schreef Cardoso. «Het blanke establishment, dat normaal gesproken intellectueel meer georiënteerd was op West-Europa en de Verenigde Staten, opende de ogen voor wat er in Afrika gebeurde. Van de ene op de andere dag verruilde blank links de lectuur van Marx en Gramsci voor de teksten van Samora Machel en Amíclar Cabral.»

Eind 1975 werd Cardoso door Zuid-Afrika als «ongewenst vreemdeling» uitgewezen. Omdat hij een Portugees paspoort had, werd hij op het vliegtuig naar Lissabon gezet. Van daaruit keerde hij terug naar Mozambique. 95 procent van de Portugese blanke ingezetenen was in tegengestelde richting vertrokken.

Cardoso sloot zich in Maputo aan bij de redactie van het blad Tempo. Het Frélimo bekeek hem met achterdocht. Ten eerste zag hij eruit als een hippie, en hippies werden door de nieuwe machthebbers van Mozambique niet vertrouwd. «De hippies brengen negatieve waarden», zo vond Samora Machel. Mozambique werd bezongen door Bob Dylan (op diens elpee Desire) en hippies uit het Westen vestigden zich in het nieuwe Afrikaanse paradijs.

Officieel moest het Frélimo zich in die tijd nog bekeren tot het marxistisch-leninisme, maar in veel opzichten was de kern al aanwezig. Van persvrijheid werd in de grondwet van 1975 bijvoorbeeld niet gerept. Journalisten moesten «dienstbaar aan het volk» zijn. In die woelige postrevolutionaire tijd waren er weinig journalisten die daarover klaagden. Aan de muur op de redactie van Tempo hingen de portretten van Lenin, Guevara en Mao broederlijk naast elkaar. «Als er een delegatie van de Sovjet-Unie langskwam, werden we vriendelijk verzocht de poster van Mao discreet op te bergen», herinnerde Cardoso zich later.

Zijn voornaamste taak bestond uit het berichten over de strijd tegen de apartheid in Zuid-Afrika. Als ervaringsdeskundige kon hij verslag doen over wat apartheid deed met de blanke en zwarte Zuid-Afrikanen. Daarnaast genoten de geheime militaire campagnes van Zuid-Afrika in Angola zijn warme belangtelling. Het apartheidsregime steunde het opstandelingenleger van de Unita in deze andere voormalige kolonie van Portugal, waar onder leiding van de MPLA een soortgelijk proces bezig was als in Mozambique. Zuid-Afrika – plus het Rhodesië van Ian Smith – zou dezelfde tactiek beproeven in Mozambique, door het anti-Frélimo-huurlingenleger Renamo op te richten, met als resultaat een bloedige burgeroorlog die meer dan een miljoen doden kostte.

Cardoso geloofde in de revolutie van Mozambique. Maar hij geloofde vooral in persvrijheid. Dat maakte dat hij vaak in aanraking kwam met het Frélimo. In de jaren tachtig zat hij korte tijd gevangen op verdenking van «volksvijandige activiteiten». Hij had kritisch geschreven over de golf van arrestaties van «parasitaire elementen» en de gedwongen verhuizingen van de stadsbevolking naar het platteland. Cardoso was zo teleurgesteld dat hij de journalistiek tijdelijk vaarwel zei om schilder te worden. Hij bleef de idealen van het Frélimo trouw, maar kritiseerde de praktijken van sommige partijleden. Hij ageerde even fel tegen Renamo, dat met steun van Zuid-Afrika dood en verderf zaaide in zijn land. Bovenal geloofde hij in Frélimo-leider Samora Machel. Toen deze in 1986 omkwam bij een vliegtuigongeluk, verkondigde Cardoso aan de hand van tal van bewijzen dat deze in scène was gezet door de Zuid-Afrikaanse geheime dienst.

Twaalf jaar geleden kwam er een eind aan de bloedige burgeroorlog tussen het Frélimo – inmiddels geleid oor Joaquim Chaddano – en Renamo van Afonso Dhlakama. Het Frélimo nam afstand van de marxistisch-leninistische grondbeginselen en ging over tot de invoering van een vrijemarkteconomie en een meerpartijenstaat. Renamo groeide uit tot de belangrijkste oppositiepartij, vooral in het noorden.

Met de invoering van de vrijemarkteconomie en de privatisering begon de corruptie greep te krijgen op Mozambique. De idealen van het oude Frélimo verbleekten tot retoriek, en de partij – die zich niet langer gesteund wist door de machtige bondgenoten de Sovjet-Unie en Cuba – begon zich naar kapitalistisch model te hermodelleren.

Op het moment van zijn dood was Cardoso bezig aan een onderzoek naar een groot financieel schandaal bij de privatisering van de Banco Commercio. Daar zou onder toezicht van de Nationale Bank van Mozambique een bedrag van veertien miljoen euro zijn verduisterd. Het was tot dan toe het grootste corruptieschandaal uit de geschiedenis van onafhankelijk Mozambique. Drie mannen werden gearresteerd voor de moord op Carlos Cardoso. Een van hen was Anibal dos Santos junior, beter bekend als «Anibalzinho», importeur van luxe auto’s in Maputo, een gangsterbaas met goede connecties met de politie. Anibalzinho ontsnapte tot twee keer toe uit de extra beveiligde gevangenis van Maputo. In mei 2004 werd hij aangehouden in het Canadese Toronto, waar hij nog steeds wacht op eventuele uitlevering. De ontsnapping van Anibalzinho sterkte velen in de overtuiging dat de moordenaars van Cardoso hoge protectie genieten. Het spoor leidde naar Nyimpine Chissano, zoon van president Joaquim Chissano. Deze werd tijdens het proces door een van de verdachten genoemd als degene die opdracht tot de aanslag zou hebben gegeven. Tot een veroordeling van de presidentszoon kwam het niet. Het justitiële apparaat kwam zwaar onder druk te staan en vertraagde de procesgang waar het kon.

De affaire was volgens ingewijden voor president Joaquim Chissano reden om af te zien van een derde kandidatuur. In de campagne voor de presidentsverkiezingen van 1 en 2 december jongstleden voerde Renamo-leider Afonso Dhlakama, bij zijn derde gooi naar het presidentschap, voortdurend de moord op Cardoso aan als het bewijs van de perfiditeit van het Frélimo-regime. Waarbij hij vergat te melden dat Cardoso ondanks alles altijd aan de zijde van het Frélimo stond en als journalist tal van onthullingen publiceerde over de terreur zoals die door Renamo bedreven werd. Bij de herdenking van de moord op Cardoso, afgelopen 22 november in Maputo, gaf noch de leiding van het Frélimo noch die van Renamo acte de présence.

De moordenaars van Cardoso «elimineerden een man die de grens beschermde die ons scheidt van misdaad, van vieze zaakjes, van degenen die hun land en hun geweten verkopen», meent Mia Couto. «Nu hebben we het gevoel belegerd te worden door banditisme, door het ontbreken van scrupules van degenen die zich ten koste van alles willen verrijken door drugshandel, diefstal, witwaspraktijken en wapenhandel, onder de passieve blik van degenen die orde zouden moeten garanderen, en het barbarisme zouden moeten bestraffen.»

Toch wordt Mozambique door veel internationale organisaties als lichtend voorbeeld voor Afrika gezien. De Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds prijzen Mozambique vanwege de succesvolle strijd tegen de inflatie en de vloeiende overgang van een communistische planeconomie naar een kapitalistisch model. Maar ondertussen behoort Mozambique tot de armste landen van de wereld en is de situatie van een groot deel van de bevolking er een van totale misère. De gemiddelde levensverwachting is 37,6 jaar, meer dan een miljoen van de achttien miljoen Mozambikanen is besmet met het hiv-virus.

Echt stabiel kan de Mozambikaanse politiek nog niet worden genoemd. Renamo-leider Dhlakama strooide tijdens de verkiezingscampagne het gerucht rond dat het Frélimo een moordaanslag op hem beraamde. Ook kondigde hij alvast aan dat zijn partij de uitslag van de verkiezingen – die 17 december bekend zal worden gemaakt – bij verlies niet zal accepteren. Volgens Dhlakama is de uit Portugal afkomstige stemcomputer fraudegevoelig.

De verkiezingen van 2004 werden vooral gekenmerkt door de overweldigende absentie van het electoraat. Hooguit 35 procent van de negen miljoen stemgerechtigden stemde. De Mozambikanen lijken moe van de politiek. Mozambique is na dertig jaar burgeroorlog en de teloorgang van de Frélimo-idealen inderdaad een terra sonambula, een slaapwandelend land, zoals de titel luidt van het beroemde boek van Mia Couto over het trauma van de burgeroorlog.

Afonso Dhlakama’s troefkaart bestaat uit het bespelen van de hartstochten van de diverse stammen waaruit het Mozambikaanse volk bestaat. Daarnaast bespeelt hij de internationale opinie met zijn aanhoudende beschuldigingen over de corruptiegraad in Frélimo-kringen. Dat leidde onlangs nog tot een debat in de Nederlandse Tweede Kamer, waar Dhlakama’s beschuldiging dat minstens vijftig procent van de ontwikkelingshulp die Nederland naar Mozambique stuurt, aan de strijkstok van de Frélimo-top blijft hangen. Nederland is een van de hoofddonors van Mozambique, en een belangrijke handelspartner.

De tegenstrever van Dhlakama, de ervaren Frélimo-apparatsjik Armando Guebuza, lijkt zeker van de winst. Guebuza, alias «mr. Gué-Business», is het schoolvoorbeeld van de zelfverrijking waar de Frélimo-leiders begin jaren negentig toe overgingen. In Maputo gaat de mare dat er niemand in de stad is die géén zakenpartner van Guebuza is. De gewezen minister heeft grote belangen in onroerend goed, de bierindustrie, toerisme, pers, schoonheidsinstituten, autohandel, elektriciteitscentrales, waterleiding, banken, handelsmaatschappijen en aandelen in de tolweg van Maputo naar Witbank in Zuid-Afrika. Als er iemand is die heeft geprofiteerd van de turbo privatisering van Mozambique in de jaren negentig, dan is het wel Guebuza.

In een vorig leven behoorde de Frélimo-kandidaat juist tot de gestaalde kaders van de partij. Hij trad in 1965 in Tanzania toe tot de gelederen van de verzetsbeweging. Hij werd een vertrouweling van Frélimo-oprichter Eduard Mondlane en fungeerde als diens secretaris toen deze in 1969 in Dar-es-Salaam omkwam bij een aanslag met een bombrief, die door de Portugese geheime dienst Pide was gestuurd. Guebuza behoorde tot de hardliners van het Frélimo nadat Mozambique in 1975 onafhankelijk werd. Als minister van Binnenlandse Zaken tekende hij de beruchte orders ter evacuatie van de Portugese staatsburgers die in het land wensten te blijven. Indertijd kregen deze «economische saboteurs» van Guebuza 24 uur de tijd om het land te verlaten. Ook was Guebuza in 1983 het brein van de beruchte Operatie Productie, waar vooral de grootstedelijke bevolking het slachtoffer van werd. Honderdduizenden mensen kregen te horen dat ze «improductief» waren en werden gedwongen te verhuizen naar het platteland in het noorden, naar Mozambikaanse goelags waar honderdduizenden mensen crepeerden. Aan dat verleden denkt Guebuza niet graag terug en onlangs beloofde hij dat hij er alles aan zou doen om te voorkomen dat deze «ongelukkige episode» zich herhaalt. Veel vertrouwen geniet hij niet. Zijn troefkaart bestaat uit de angst dat het onder Renamo-bestuur allemaal nog een graadje erger zal zijn. De dagen dat de beweging terreur zaaide in Mozambique zijn niet vergeten. Mozambique smacht dan ook naar een uitweg uit de rivaliteit tussen de twee erfvijanden van de dertigjarige burgeroorlog, kortom naar een Derde Weg. Maar die is sinds de moord op Carlos Cardoso vooralsnog ontoegankelijk.

Dit is het eerste deel van een serie over dertig jaar dekolonisatie in voormalig Portugees Afrika. Deze serie kwam tot stand met steun van het Hivos.