Een mijnwerker tijdens zijn pauze, in West Virginia, een staat waar Trump met grote meerderheid won © Spencer Platt / Getty Images

‘Ik heb het essay in een paar uur geschreven. Ik was op een verkiezingsbijeenkomst, zag dat Trump ging winnen, ben naar huis gegaan en heb het er in één keer uit gegooid. Er zat een bijna fysieke noodzaak achter. Het was therapeutisch.’ Aan het woord is Joan Williams, een 65-jarige hoogleraar recht aan de Amerikaanse Westkust, specialist op het gebied van vrouwenrechten en gender, met een lange publicatielijst op dat gebied, en een zelfverklaarde liberal – Ameri-speak voor sociaal-democraat. Ik spreek haar in Leiden, in een kleine stille lunchbar.

Het essay waarnaar zij verwijst verscheen twee dagen na Donald Trumps verkiezing op de website van de prestigieuze Harvard Business Review onder de titel What So Many People Don’t Get about the US Working Class. Het werd een van de meest gedeelde, meest gelezen en meest becommentarieerde stukken in de Harvard Business Review ooit. Williams had met haar stelling dat de witte werkende klasse in groten getale voor Trump had gekozen omdat de progressieve elite hun eergevoel nu al decennia met voeten had getreden een open zenuw geraakt. En dat contrasteerde opzichtig met een eerder boek dat zij met haar dochter over ongeveer hetzelfde thema drie jaar terug publiceerde. Toen verdween het in een zwart gat. Klasse is eindelijk herontdekt, zou ze in het interview zeggen. Na lang vergeten te zijn. En het werd tijd.

De eis van politieke correctheid waar de elite zo aan hecht betreft zwarten, homo’s, vrouwen, lesbiennes, transgenders en biseksuelen. De witte werkende klasse kun je naar hartenlust beledigen. Van ‘Joe Sixpack’ tot ‘redneck’, van Archie Bunker tot Homer Simpson, van ‘rustbelt’ tot ‘flyover country’ en op zijn Nederlands: van ‘tokkie’ naar ‘kalekoppenbrigade’ – het zijn mensen, locaties en groepen waar de progressieve elite zowel hier als daar diep op neerkijkt.

Deze mensen (wwk’s, ‘witte werkende klasse’ genoemd door Williams en huishoudens bestrijkend die tussen de 30.000 en 130.000 dollar verdienen en, vooral, geen universitaire graad bezitten) hebben voor Trump gekozen omdat zij in alles wat hij doet (zijn miserabele speeches, de spelfouten in zijn tweets, zijn grove opmerkingen over vrouwen, latino’s en migranten) een opgestoken middelvinger zien naar de professionals en bureaucraten die hun eer hebben vertrapt en hun banen hebben verplaatst naar China en Mexico. Het is een analyse die je één op één op de Le Pen-stemmer, de Brexit-stemmer en de Wilders-stemmer kunt loslaten. ‘Eer’ is dan ook het kernwoord in het boeklange essay dat een paar weken geleden onder de titel White Working Class: Overcoming Class Cluelessness in America is verschenen.

De eerste zin van zowel boek als essay luidt: ‘Mijn schoonvader groeide op op een dieet van bloedsoep.’ Het staat voor een milieu van hard werken, weinig geld, weinig opleiding en weinig verfijning. En dient om de geloofwaardigheid van de auteur te demonstreren als het gaat om begrip voor en kennis van de witte werkende klasse. ‘Ik ben in 1987 getrouwd met een telg uit de werkende klasse. Ik heb met mijn echtgenoot eindeloze gesprekken gevoerd over de eigenaardigheden van de Amerikaanse werkende man, zijn waarden, zijn aspiraties, zijn geschiedenis en zijn krenkingen.’

En verder: ‘Mijn specialisme is weliswaar gender, maar gaandeweg die gesprekken en ook door wat ik zag en hoorde bij mijn schoonfamilie kwam ik erachter dat gender maar een vector van sociale ongelijkheden is. Veel dieper liggen de verschillen veroorzaakt door sociaal-economische ongelijkheid. Wat dat betreft ben ik een “material girl”. Klasse en de bijbehorende aspiraties maken genderrollen zo ongelooflijk taai. Zowel de witte werkende man als zijn vrouw hunkert naar het traditionele kostwinnersmodel. De man behoort voldoende te verdienen om zijn echtgenote te kunnen onderhouden en haar in staat te stellen zich volledig aan het huishouden te wijden. Dat is ten diepste geworteld in de familiewaarden van de Amerikaanse werkende klasse. En dat kan de progressieve elite, waartoe ik ook behoor, wel als achterlijk of achterhaald zien, maar feit blijft dat hun aspiraties net als de onze sociaal-economisch bepaald zijn. En dat het niet aangaat om onze eigen aspiraties voor maatgevend te houden. Dat is wel wat we doen en wat ons zo onuitstaanbaar maakt in de ogen van de witte werkende klasse.’

White _Working__ Class_ past in een reeks van publicaties die de afgelopen maanden de ziel van middle America hebben trachten bloot te leggen en die na de onverwachte verkiezing van Donald Trump grote urgentie hebben gekregen. Zowel aan deze als aan de andere kant van de Atlantische Oceaan hebben journalisten, academici, politici en commentatoren zich hongerig op werken als Arlie Hochschilds Strangers in Their Own Land, J.D. Vance’s Hillbilly Elegy en Thomas Franks Listen Liberal gestort om antwoord te krijgen op de vraag waarom ‘we’ het zo vreselijk hebben kunnen missen en of het ook ‘hier’ zou kunnen gebeuren. Wat dat betreft lijkt de huidige golf van zielenonderzoek aan gene zijde van de oceaan sterk op de Nederlandse reactie op de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh in respectievelijk 2002 en 2004.

Hoewel stijl en toonzetting verschillen (Hochschilds boek is een prachtige oefening in interpreterende sociologie, Vance’s elegie een persoonlijke meditatie, Franks boek een nietsontziend ‘j’accuse’ aan het adres van de Democratische Partij, terwijl Williams’ essay een mengsel is van alle drie) is de constatering dezelfde: de progressieve elite en de witte werkende klasse zijn op dramatische wijze uit elkaar gegroeid. Beide zijn verschillende culturele universa gaan bewonen. En onder cultuur verstaat Williams dan dat complexe conglomeraat van verwachtingen, aspiraties en waarden vermengd met de logistiek van het dagelijks leven dat ons continu omringt en waar we ons meestal niet van bewust zijn.

Elite en middenklasse leven andere levens met andere problemen en mogelijkheden, vrezen en verlangens. Met als gevolg dat de elite alleen nog weet heeft van dat andere universum via de lachspiegel van de karikatuur. Zie Archie Bunker, zie Orange Is the New Black, zie Homer Simpson. Daardoor dringen de noden van de werkende klasse nauwelijks door in elitekringen. En antwoordt de elite op iedere onverwachte electorale tegenslag toondoof met de sleetse belofte ‘het voortaan beter te zullen uitleggen’.

Hoe heeft dat kunnen gebeuren? Want ook Joan Williams laat er geen misverstand over bestaan dat het ooit anders was en dat we dus van doen hebben met een klassieke vervalsgeschiedens: vroeger was het echt beter. ‘In de jaren veertig, vijftig en zestig bevonden de aspiraties van de witte werkende man zich in het hart van de progressieve verbeelding’, zegt Williams. ‘Hij had de oorlog gewonnen, hij vormde de ruggengraat van de Amerikaanse economie, zijn aspiraties waren leidend voor de economische politiek, de goederen die hij produceerde werden overal verkocht, hij bemenste het machtigste leger. En zijn aspiraties bestonden vooral uit de wens om toegang te krijgen tot het ideaal van de middenklasse dat door de reclamebureaus op Madison Avenue onophoudelijk werd geprojecteerd op de ziel van de Amerikaanse man en vrouw. Een auto, een bungalow met gazon, een vrouw die niet hoefde te werken maar thuis voor de kinderen kon zorgen, een ijskast, een hypermoderne keuken – en een waardenpatroon dat niet wezenlijk verschilde van vroeger, maar dan wel met meer poen. Traditioneel in een modern jasje, dat kenmerkte destijds de witte werkende klasse en kenmerkt haar nog steeds.

Vanaf de tweede helft van de jaren zestig viel dat in duigen. In reactie op de oliecrisis van 1973 lobbyde het Amerikaanse bedrijfsleven zich schor om de vakbonden te ontvluchten. Eerst naar de perifere staten in de VS zelf, vervolgens naar Mexico en nog weer later naar China en andere Aziatische landen. In de academische literatuur wordt dit het einde van het fordisme genoemd: een periode waarin het sociaal contract tussen de klassen eruit bestond dat kapitaal zich pakweg twintig procent van de toegevoegde waarde toe-eigende en de rest aan werknemers liet. Wat leidde tot getemperde salarisgroei aan de top en milde inkomensongelijkheid.

Het was uitdrukkelijk gebaseerd op het inzicht van Henry Ford dat werknemers tevens consumenten zijn en dus goed betaald moesten worden om voldoende effectieve vraag te houden. Globalisering zijn we het gaan noemen. Maar het is in feite een complot van een kongsi van Republikeinse politici en kapitaalbezitters om de macht van de vakbonden te breken en de arbeidskosten te verlagen. Het resultaat is dat de gewone Amerikaan zijn inkomen heeft zien stagneren en dat de inkomensongelijkheid weer een negentiende-eeuws peil heeft bereikt. De Carnegie’s en Rockefellers zijn terug. Alleen heten ze nu Mark Zuckerberg en Jamie Dimon.

‘De witte werkende klasse wil geen sympathie, ze wil respect en erkenning, serieus genomen worden’

Daarbovenop kwam in ongeveer dezelfde periode de geleidelijke erosie van de witte werkende klasse in de sociale hiërarchie van haar eigen politieke representanten. Met de machtsovername van de Democratische Partij eind jaren zestig door een cohort jonge, academisch geschoolde en sterk immaterieel georiënteerde mannen en vrouwen begon de langzame verschuiving van de aandacht van de witte werkende klasse naar andere minderheden. En ving een wedren aan in aandacht voor de sociale achterstelling van verschillende minderheden die de grootste minderheid van allemaal, de witte werkende klasse, heeft verloren.

Joan Williams – ‘Meer en beter onderwijs gaat geen banen terugbrengen’ © Multhaupm

Vanaf dat moment was de bestaansreden van de Democratische Partij niet langer strijden voor goede banen en zekere inkomens voor haar traditionele achterban, maar omarmde ze met steeds meer fanatisme de zaak van homo’s, vrouwen, transgenders, zwarten en andere achtergestelden. Een strijd die meer en meer culturalistische vormen aannam. We zitten dan midden in de “culture wars” die nu al dertig jaar op Amerikaanse universiteiten woeden. En die zogenaamd niets te maken hebben met klasse en materiële belangen.’

Zogenaamd? ‘Ja, het is namelijk onzin om cultuur los te weken van belangen. Zoals de Franse socioloog Pierre Bourdieu heeft laten zien worden klassenverschillen altijd gearticuleerd in culturele termen. De vraag of de ene fundamenteler is dan de andere is een onzinvraag. Dat ik mezelf een “material girl” noem wil niet zeggen dat ik het klassiek marxistische onderscheid tussen onderbouw en bovenbouw onderschrijf. Dat is echt veel te simpel. Tussen cultuur en belangen bestaan talloze terugkoppelingsmechanismen, waardoor beide elkaar wederzijds bepalen. In dat licht gezien is alle politiek identiteitspolitiek, ook economische politiek. Wie de belangen van de een zwaarder laat wegen dan die van de ander bevoordeelt daarmee de culturele expressie van die belangen boven die van andere.’

Als ik Williams vraag hoe ze dat weet, antwoordt ze met: ‘Kijk om je heen, leg je oor te luisteren… In mijn essay geef ik het voorbeeld van mijn man, die terugkeert naar de stad waar hij vandaan kwam, in het hart van de Midwest, voor een schoolreünie. Mijn echtgenoot is een klassenmigrant, komt uit de lagere witte werkende klasse, deed met een beurs Harvard Law School en is inmiddels toegetreden tot de professionele progressieve klasse. De standaardvraag die een professional bij dit soort gelegenheden aan anderen stelt is: wat doe je voor werk? Dat is echter ongepast in kringen van de witte werkende klasse. Dus toen mijn man dat deed bij een oud-klasgenootje stond die man rood aangelopen op en brieste in mijn echtgenoots gezicht: ik verkoop pisbakken.

Werk geeft de professionele klasse status en is de voornaamste bron van zelfrespect en eer. Onze professie valt samen met onze identiteit. Hoogleraar zijn is meer dan een baan: het is een onlosmakelijk onderdeel van je leven. Verdienste is de pasmunt waarmee wij ons overal ter wereld thuis kunnen voelen. Onze vaardigheden zijn universeel inzetbaar, onze netwerken zijn kosmopolitisch van aard, wij vliegen met gemak vierduizend mijl naar de andere kant van de wereld en voelen ons daar net zo thuis als op de plek waar we vandaan komen.

Dat is radicaal anders voor de witte werkende klasse. In die milieus gaat het niet om verdienste maar om morele statuur. Daar ben je een betrouwbare werknemer, een lieve vader, een echtgenoot die goed voor zijn vrouw zorgt, een burger die meedraait in de lokale verenigingen. Het betekent dat de waarde van hun maatschappelijke status plaatsgebonden is. Hun sociaal en menselijk kapitaal is ingebed in lokale netwerken en is niet overdraagbaar naar elders. Verhuizen betekent ontheemding in de meest letterlijke betekenis van het woord.

Dat is wat het traditionele antwoord van de elite op de hoge werkloosheidscijfers in de gedeïndustrialiseerde regio’s zo hardvochtig maakt. Je pakt niet zomaar je boeltje op om naar Californië te verhuizen omdat daar wel werk zou zijn. En dat is ook wat het traditionele antwoord van de elite op de klachten over doorgeslagen globalisering zo krenkend maakt. Meer en beter onderwijs gaat geen banen terugbrengen. “Worden zoals wij” – dat is wat de elite daar eigenlijk mee zegt, alsof de elite de maat der dingen is – wrijft alleen maar meer zout in de wonde.’

Het is een analyse die op het oog naadloos aansluit bij die van Thomas Frank, de Amerikaanse publicist die vorig jaar in Listen Liberal uitlegde waarom de Democratische Partij haar ziel had verloren en die ik recent voor De Groene interviewde. Maar je afkeren van de Democraten betekent niet automatisch je wenden tot de Republikeinen. Hoe komt het dat zo’n grote meerderheid van de witte werkende klasse zich tot de Republikeinse Partij heeft gewend en tot Trump in het bijzonder? Is hun antwoord hetzelfde als het antwoord van Thomas Frank in zijn veelgeprezen What’s the Matter with Kansas: vals bewustzijn? Gelokt door de traditionele standpunten die de Republikeinen op ethisch gebied innemen (van abortus tot legalisering van hasj, van wapenbezit tot positieve actie, van het homohuwelijk tot migratie), is de witte werkende klasse volgens Frank met open ogen in de val van meer marktwerking, minder staat, minder belasting voor de rijken, minder uitkeringen voor de (zwarte) armen getuind.

Williams schuift ongemakkelijk heen en weer. ‘Ik denk dat Frank met die analyse onderdeel is van hetzelfde eliteprobleem. De gewone man wordt weer niet in staat geacht zelfstandig politieke oordelen te vellen en is in plaats daarvan slachtoffer van manipulatoren als de gebroeders Koch, Breitbart of Trump. Dat is net zo denigrerend als Clintons “miserabelen”. De witte werkende klasse weet donders goed wat ze wil: een vaste baan met een redelijk salaris dat toegang biedt tot een middenklassebestaan. Naast de traditionele familiewaarden die ze ook onderschrijven. De Republikeinen hebben er in elk geval een antwoord op. Het heet aanbodeconomie en wordt op dit moment weer op grote schaal toegepast door Trump: belastingverlichting voor de rijken zodat die kunnen investeren en consumeren en ook de rest er beter van wordt. Het is flauwekul, maar het is wel een antwoord. De Republikeinen tonen daarmee dat ze de noden van het volk tenminste begrijpen.

Dat kun je van de Democraten niet zeggen. Op de roep om vaste banen antwoordt de Democraat met wc’s voor transgenders. Begrijp me niet verkeerd: ook ik ben voor dat soort wc’s. Maar ik behoor tot de professionele kaste, heb een vaste aanstelling en een goed inkomen. Maar als je dat niet hebt, liggen je prioriteiten echt anders. Dat is goed te begrijpen. Begrijp je dat niet, en zet je diegenen die zich daar weinig aan gelegen laten liggen weg als racisten en seksisten of “betreurbaren”, dan moet je niet vreemd opkijken als de meest competente presidentskandidaat de verkiezingen verliest van de meest incompetente kandidaat ooit.’

De hamvraag is: wat te doen? Hoe kunnen progressieve partijen aan beide zijden van de oceaan de kloof tussen elite en volk overbruggen? Joan Williams: ‘Stop met neerbuigend te zijn. Ophouden met de gedachte dat je te maken hebt met cognitief minder begaafden en dat ze wel voor je zullen stemmen als je het beter uitlegt. Niet praten over of praten tegen, maar praten mét is wat nodig is. De witte werkende klasse wil geen sympathie, ze wil respect en erkenning, serieus genomen worden.

En dan gaat het niet aan om de aanhangers van Trump, Brexit, Le Pen, AfD of Wilders weg te zetten als racisten of seksisten en te stellen dat hun woede een effect is van gekrenkte witte privileges en net te doen alsof wij zelf gespeend zijn van racisme en seksisme. Ons racisme en seksisme ligt vervat in onze diploma-eisen. Hoe verklaar je anders het lage aantal vrouwelijke hoogleraren in Nederland? Om maar te zwijgen over het aantal hoogleraren, bankiers, burgemeesters met een migratie-achtergrond. Oftewel, we zijn geen spat beter. Dus stop met die morele superioriteit. Hou op met de gedachte dat de elite de kroon op de Verlichting representeert en dat emancipatie neerkomt op het gebod dat “zij” net als “wij” moeten worden: Volvo rijdende liberals die biologisch voedsel eten, God niet nodig hebben en die hun eigen racisme en seksisme toedekken met een politiek correcte grauwsluier van identiteitsgevoelige taal.’

En als we dat niet doen? Williams laat er geen twijfel over bestaan dat ze vreest voor de woede die Amerika zal teisteren als Trump zijn beloftes niet nakomt. En het heeft er alle schijn van dat dat gaat gebeuren. Aanbodeconomie is nou eenmaal een fictie. ‘En als die woede dan vervolgens geen nieuw politiek gezicht krijgt, zullen overal in Amerika nieuwe Timothy McVeighs opstaan en kun je een golf van wit, binnenlands terrorisme verwachten. We zitten in zo’n gevaarlijk tijdsgewricht. Ik kan alleen maar hopen dat mijn mensen, de progressieve elite, op tijd uit hun sluimer ontwaken. De tekenen zijn niet gunstig. Noch in de VS, noch in Europa. Zelfgenoegzaamheid overheerst. En dan is de kans levensgroot dat je al slaapwandelend in een klassenguerrilla terechtkomt.’