Roep dat een overheidsmaatregel in strijd is met de grondwet en je hebt de politiek al op een 1-0 achterstand gezet. Haal die als politicus nog maar eens in. De Jan Slagter-methode, noemt hoofddocent staats- en bestuursrecht aan de Radboud Universiteit, Joost Sillen, dat. Inderdaad, naar de directeur van omroep Max.

Toen staatssecretaris Sander Dekker de gezamenlijke publiek gefinancierde omroepen, de npo, meer invloed wilde geven op de afzonderlijke omroepen en hun programma’s haalde Slagter de grondwet erbij. Hij vond dat de vrijheid van meningsuiting werd aangetast. En vergeleek Nederland met Noord-Korea. Idiote vergelijking, maar het werkte. Dekkers plan werd afgezwakt.

Het argument dat iets indruist tegen de grondwet wordt vaak van stal gehaald. Bij de discussie over het afschaffen van het ritueel slachten: ho stop, hoe staat het met de vrijheid van godsdienst? Wanneer het gaat over het strafbaar stellen van het verheerlijken van terrorisme: hé, we hebben hier toch vrijheid van meningsuiting? Of bij het voorstel de mogelijkheden om telefoongesprekken af te luisteren te verruimen: hoe staat het met ons recht op privacy?

Sillen haalde die voorbeelden vorige week aan bij een symposium in de Kamer over constitutionele toetsing. Een onderwerp dat vvd-Kamerlid Joost Taverne na aan het hart ligt. De bijeenkomst was dan ook vooral aan hem te danken. Dat in Nederland wetten en beleid aan de grondwet moeten worden getoetst door de wetgever – regering en Staten-Generaal – en niet door de rechter is weliswaar in 1848 vastgelegd in diezelfde grondwet, maar daar is vanaf het begin discussie over geweest.

Nu dus weer. Onder meer doordat internationale verdragen en afspraken binnen de EU de vraag oproepen hoe die zich tot elkaar en tot Nederlandse wetgeving en beleid verhouden en hoe de publieke verantwoordelijkheid daarvoor is geregeld. Volgens Taverne, fervent verdediger van toetsing door het parlement, is Nederland te ver gegaan in het boven de grondwet stellen van internationale verdragen. Hij vindt dat wij daarmee onze soevereiniteit overboord hebben gezet.

Afgelopen week was er – toevallig – het voorbeeld van de wietteelt. Twee Nijmeegse wetenschappers concludeerden dat die teelt met een beroep op de mensenrechten gelegaliseerd kan worden: wietteelt in woonwijken is gevaarlijk voor omwonenden, onder meer vanwege het brandgevaar. Hun recht op veiligheid is in het geding. Gemeenten die willen legaliseren, hadden de wetenschappers om advies gevraagd. Wat zou er gebeuren als gemeenten zich op die mensenrechten zouden beroepen bij het eigenhandig toestaan van wietteelt?

Ho stop, hoe staat het met de vrijheid van godsdienst

Diezelfde twee wetenschappers beweerden overigens twee jaar geleden dat legalisering niet kon. Het zou in strijd zijn met VN-drugsverdragen. Toen was hen advies gevraagd door de verantwoordelijke bewindspersoon en de Kamer, die tegen zijn. Voor wie vindt dat constitutionele toetsing een taak is van rechters omdat die door onafhankelijk en puur juridisch redeneren tot een besluit komen, moeten deze tegenstrijdige adviezen op z’n minst te denken geven.

Dat laat onverlet dat er zorgen zijn over het grondwetbewustzijn van Kamerleden. Volgens sgp-fractievoorzitter Kees van der Staaij zouden niet alleen asielzoekers een exemplaar van de grondwet moeten krijgen, maar ook nieuwe Kamerleden. Hoogleraar staatsrecht in Leiden Luc Verheij staafde dat met het voorbeeld van de enkelband voor vermeende terroristen. Hier was sprake van het tegenovergestelde van de Jan Slagter-methode. Het kabinetsvoorstel om die enkelbanden toe te staan is volgens hem aangenomen zonder dat Kamerleden daar ook maar één vraag over stelden. Hoe de enkelband zich verhoudt tot grondrechten had op z’n minst onderdeel van het Kamerdebat moeten zijn.

Die discussie had dan overigens dezelfde uitkomst kunnen hebben. Want wat weegt het zwaarst: het recht op veiligheid en bescherming van velen of het recht op bewegingsvrijheid en meningsuiting van die ene persoon? Dat is een morele afweging, zei Sillen, en dus bij uitstek een taak voor gekozen politici.

In landen die gebukt gingen onder een autoritair regime denken ze daar anders over. Zo heeft Duitsland een Constitutioneel Hof dat wetten toetst. Vanuit hun eigen geschiedenis weten Duitsers dat parlementaire meerderheden kunnen besluiten de grondwet en de daarin vastgelegde grondrechten aan hun laars te lappen. Het brengt Kamerlid Taverne niet van zijn standpunt: ook de leden van dat Hof maken morele afwegingen, waarna ze wetten kunnen tegenhouden waar de wetgever dan niks meer aan kan veranderen en waarvoor de kiezers die rechters ook niet ter verantwoording kunnen roepen.

Dat er ook hier in Nederland anders over wordt gedacht, bewees de Raad voor de Rechtspraak. Op de dag van het symposium liet de Raad via een persbericht weten voor rechterlijke toetsing te zijn. Tijdstip en manier van bekendmaking doen vermoeden dat hier van meer dan alleen een gezond meningsverschil sprake is. Jammer voor de Raad, maar een wetsvoorstel dat de toetsing bij hen legt, in 2002 ingediend door GroenLinks-Kamerlid Femke Halsema, ligt ‘als een dood paard voor de poorten van de Tweede Kamer’, zoals de Leidse hoogleraar Leonard Besselink het uitdrukte.

Ondertussen schreeuwt de samenleving om meer politiek debat over het wegen van grondrechten. Want buiten het Binnenhof woedt de discussie wel: over Zwarte Piet, de preken van imams, het beledigen van een staatshoofd. De politiek moet laten zien dat de Jan Slagter-methode feitelijk een gijzeling is. Wie die methode ook gebruikt. Grondrechten vergen keer op keer morele afwegingen.