
De tentoonstelling begon, in een volle zaal, met harde muziek – niet dus, als in de kerk, met gemurmel van een orgel. Dat zijn klanken die kabbelen als stromend water in een beek die altijd ergens heen glijdt. Dat is muziek die stil zo haar gang gaat. Wij dromen mee terwijl we luisteren. Maar hier zaten tien muzikanten van de befaamde Instant Composers Pool (icp) met in hun midden slagwerker Han Bennink. De andere negen waren heel ernstig doende met hun eigen instrumenten. Met de piano, met viool en cello, met saxofoon en klarinet en schuiftrompet: ieder voor zich, leek het, maar ook samen. Zo voegden zich van die instrumenten ook alle geluiden. Ze waren verschillend van kleur en ze vervlochten zich, dacht ik te horen, niet tot een melodie – of iets wat sleept maar ook klatert. De muziek begon hard en werd direct en onverbiddelijk een muur van massief geluid. Ik hoorde buigende geluiden en hoekige vormen van geluid – ik hoorde contouren van geluid en strakke figuren over elkaar en dwars door elkaar heen kantelen. Maar niets in deze verdichtingen zat elkaar in de weg. Hoe massief ook, de muziek was glashelder. Van elk instrument vond de klank onverstoorbaar zijn weg in de vervlechting.
Wat er toen, na enige tijd, gebeurde was werkelijk wonderbaarlijk. Om mij heen en vooral voor mij werd het volume van geluid almaar dichter, maar in mijn hoofd begon een onweerstaanbare, geheimzinnige stilte te groeien. Daar bovenuit dacht ik waar te nemen hoe het geluid, tegen de stille achtergrond, ook gewicht werd en allerlei vormen aan ging nemen. Dat was zo vreemd als een fata morgana. Ik wist niet wat ik zag. In die verwarring was ik gebracht door de gestaag onverstoorbare muziek. Intussen waren wij gekomen om te kijken, in stilte, naar een tentoonstelling van Han Bennink, een oeuvre van tekeningen, krabbels, collages en geknutsel met objets trouvés.
Ik had van Bennink wel eerder zulke werken gezien. Die vielen op door een zekere kantigheid van vorm en, in de uitvoering, een driftig ritme. Ook in een ruim blad waarop FATA MORGANA geschreven staat, zien we in de letters bijvoorbeeld die spitsheid van formulering. Inmiddels duurde de muziek bijna een uur. Ik zag de klank dus compacte vorm aannemen. Natuurlijk waren het de tien voortreffelijke muzikanten van het orkest die samen de muziek zo compact maakten. Maar vanwege de situatie lette ik net iets meer op de scherpe contouren van het slagwerk. Het slaan met die stokken op de trommels (en op wat niet eigenlijk) ging droog en kortaf. Stel je die korte slagen en intense roffels eens voor als kanten van vormen. Een hoekig volume van muziek, met het staccato van het getrommel, werd zo als een sculptuur getimmerd. De strakke bewegingen van het geluid maken het zichtbaar.

In zekere zin, dacht ik, is de muziek met daarin het getimmer van de excentrieke slagwerker de proloog en inleiding op de tentoonstelling. De muziek was strak in bouw maar tegelijkertijd impulsief als een collage. Het concert was onverstoorbaar en leek me muzikaal behoorlijk eigenwijs. Laten we zeggen dat het zo sommige achtergronden liet zien van Han Benninks kunstmaken. Was dat blad papier met ‘fata morgana’ erop geschreven ook zo geïmproviseerd. Er staat ook de karakteristieke kop van een kievit op het blad: licht en voorzichtig getekend en gemarkeerd door een helder rond zwart oog. De dunne slepende lijnen waarmee de kuif en de spitse snavel zijn aangegeven zijn typisch.
Met eenzelfde soort straffe haaklijnen eigenlijk is het woord kievit geschreven. De twee zwarte punten daar zijn zwart als het oog van de vogel. Door het woord staat ook een dwarse lijn. Links langs de rand hangen nog twee lijnen. Onderin is een bundeling van krom gespannen lijnen, met punten. Dat zijn herinneringen, denk ik, aan het ritmisch slaan op een trommel. De slingerende spiraal is de beweging van brushes op het trommelvel. We zien de uitbarstingen van het handschrift van een slagwerker. En die fel rode vlek is een knipoog naar het zwarte kievitsoog. Er zit repetering in het gedoe op papier. Dingen reageren op elkaar. Dat hoort bij drummen. De kievit dartelt als klanken onvoorspelbaar door de lucht. De meest speelse vogel in de Noord-Hollandse polder. Uit die zwalkende verbeelding kwam ook nog een fata morgana met palmen. Waarom? Waarom niet eigenlijk.
PS: De tentoonstelling van Han Bennink is te zien in Museum Kranenburgh in Bergen. Het is een verzameling van spullen, overzichtelijk samengevat in een vormgeving van Irma Boom en nog te zien tot begin januari. De catalogus is aanstekelijk.