Richard Serra, One, 1987-1988. Staal, 180 x Ø 210 cm; © Kröller-Müller Museum 
Serra’s platen staan onwrikbaar in de aarde

Nog eens ga ik terug naar waar we nu, na de uitbreiding door Wim Quist, het Kröller-Müller Museum binnenkomen. Het is een eerste ervaring – zoals in een verhaal de eerste regel, als die goed getroffen is, de toon zet van het relaas. Nel mezzo del cammin di nostra vita mi ritrovai per una selva oscura. Zo begon Dante te vertellen, heel simpel eigenlijk, dat hij midden in een donker bos de weg was kwijtgeraakt – en wat er dan te gebeuren stond. Een eerste zin moet trefzeker zijn, anders is het verhaal dood voor het begint. Quists uitbreiding van het Kröller-Müller Museum, die openging in 1977, was ook een voortzetting van het oude museum van 1938. Dat lage gebouw van rossige baksteen ligt haaks aan de weg die door het park van Otterlo naar Hoenderloo loopt. Het is een symmetrisch ontwerp. Over de volle lengte liep als in een kerk een gang door het midden. Aan weerszijden lagen bescheiden zalen waar de schilderijen hingen. De kabinetten waren stil en intiem. Er zijn geen ramen daar. Er komt daglicht van boven maar dat is overal getemperd.

Het nieuwe museum van Quist is dwars achter het oude gebouw in de breedte komen te liggen. Ook in dat brede gebouw loopt van het ene uiteinde naar het andere een lange gang die hier en daar wat verspringt maar die in wezen een doorgaande beweging blijft. Je nadert de ingang van het museum over een vijftig meter lang pad van betonplaten dat een kleine twintig meter links langs het oude museum loopt. Het pad heeft ongeveer de breedte van de gangen binnen. We gaan enkele treden op en komen dan in de lage hal van het museum. Het is daar overal, waar het kan, transparant. We zien direct, het kan niet missen, naar links en rechts de gangen. Overal zijn wanden van glas – ook langs die gangen. Het handschrift van de doorzichtige architectuur is aangenaam slank en licht. Naar rechts dan en weer naar rechts gaat een stuk gang waarmee Quist het oude gebouw, precies in het midden, op zijn nieuwe museum liet aansluiten. In de ingangshal, pal tegenover de draaideur, had Rudi Oxenaar een rood en blauw, in het rond geschreven neonwerk van Bruce Nauman gemonteerd: the true artist helps the world by revealing mystic truths. Zo dus kom je binnen: oog in oog met dat schitterende motto.

Richard Serra, Spin out, for Robert Smithson, 1972-1973. Cortenstaal, driedelig, elk 2,5 x 12 x 0,04 m © Kröller-Müller Museum 

Daar nu lag het museum van Quist, met zijn mooie licht in de zalen en gangen, prachtig breed uitgemeten. Voorbij het oude gebouw ligt het, maar in de geest er wel mee verbonden. Zo had Oxenaar dat met zijn architect bedacht: zo gesloten het oude gebouw was, zo open moest de nieuwe voortzetting worden, helder als een vitrine van licht en overal waar dat kon met zicht op de tuin met de beelden. De toegang tot die beeldentuin, die vroeger vanuit de oude beeldenzaal vertrok, was in het plan-Quist terzijde komen te liggen van zijn nieuwe grote zaal voor sculptuur helemaal rechts achterin, voorbij het restaurant. Oxenaar vond een toegang daar verrassender. Je kwam schever de tuin in, verder van het statige hoofdgebeuren, niet zo ver ook van een andere voorstelling van ruimte tussen bomen. Dat het met de tuin minder parkachtig zou worden hebben architect en directeur zeker besproken. In 1972, met het werk Spin out van Richard Serra, was duidelijk geworden hoe anders en hoeveel onverbiddelijker het kon toegaan met harde vormen in natuurlijke grond. Er kwamen rondom in de vallei drie zware ijzeren platen geramd in de hellingen van zand. Bij andere sculptuur gaat het er anders aan toe. Die staat meestal op de grond. Die draagt het volume. De platen van Serra staan onwrikbaar in de aarde. Daarmee wordt ook, om te zien, die aarde onbeweeglijk zwaar – alsof alle bomen zwijgen. Dat werk van Serra, omdat het zo was als het was, veranderde ideeën over beelden in de natuur. Spin out is geen concept en geen vertelling maar onbuigzame werkelijkheid. Dat is te zien. Eigenlijk is ook de tuin geen idylle. Toen eind jaren tachtig de tuin steeds meer, wat Oxenaar wilde, een bos werd, kwam Serra met nog een meesterwerk. Het staat in een verre uithoek op een driesprong van paden. Het heet One – een rond volume van massief ijzer, 180 cm hoog en 210 cm doorsnee, de huid wat plomp. Het is voor de zandgrond een onvoorstelbaar gewicht. Daarom staat het iets uit het lood. Er zijn figuren in brons, ook niet licht, die ogenschijnlijk zweven als een ballerina op een sokkel. Of, toen de tuin begon, was er de verderlichte Sculpture flottante, op water, van Marta Pan. Een zo onwrikbaar zwaar beeld als One is nauwelijks voorstelbaar. Het is voorstelbaar als kunst. Tegelijk merk ik dat het een vriendelijke, vreedzame vorm is. Als je ernaast staat is het ding ook niet heel groot. Wat is het dan? Een mystic truth waar Bruce Nauman van spreekt, en een werk van grenzeloze verbeelding. In de zon was het een beetje warm toen ik mijn hand er even oplegde.


PS Het beeld One staat als sommige andere werken ver weg in het bos. Ik dank een tuinman van het Kröller-Müller Museum die mij in een elektrisch wagentje langs verschillende plekken heeft gebracht