
‘It’s completely crazy’, zegt de jonge Nederlandse geoloog Alfred Issendorf, staand op een verlaten heuvel, omgeven door lege vlaktes en rotsen. ‘If you think about it. Everything that happens on this planet. It… disappears.’ Hij trekt op dat moment al dagenlang te voet door het noorden van Noorwegen om onderzoek te doen. Zijn vader was een onbekende geoloog en kwam om tijdens een van zijn expedities – Issendorf is vastberaden hem te overtreffen. Zijn hypothese: de grote gaten in dit landschap zijn ontstaan door meteorieten.
Tot nu toe verloopt de expeditie uiterst stroef; de luchtfoto’s die hem beloofd waren door een Noorse professor kreeg hij niet mee, slapen lukt nauwelijks vanwege de muggen, en zijn lichaam wordt zwaar op de proef gesteld in deze barre natuuromgeving. Zagen we Issendorf aanvankelijk nog initiatief tonen – zonder terughoudendheid reisde hij naar Noorwegen en trok de natuur in –, inmiddels heeft hij een gedienstige houding aangenomen. Moeizaam sjokt hij achter zijn reisgezelschap aan, dat een wisselende samenstelling kent, maar waarvan de belangrijkste figuur Arne is: een fitte, Noorse twintiger die door de natuur stapt alsof hij een blokje om maakt, met een handig gepakte tas op zijn rug, zonder spoortje vermoeidheid. Hij houdt Issendorf in de gaten, probeert zich over hem te ontfermen, staat regelmatig aan zijn zijde – bijvoorbeeld nu, tijdens dit zeldzame moment waarop Issendorf twijfels expliciet uitspreekt: niet alleen over de reis en zijn onderzoek, maar eigenlijk over het bestaan in het algemeen.
Het antwoord van Arne is een wedervraag: zou het niet ‘much more crazy’ zijn als de dingen niet allemaal verdwenen, maar als alles bewaard bleef?
De scène duurt één, hooguit anderhalve minuut, waarin Arne en Alfred elkaar amper aankijken en zich niet verroeren. Toch is het een van de langste, meest indringende gesprekken die in Beyond Sleep gevoerd worden. De film is niet alleen een verslag van een moeizaam onderzoek, hij gaat ook over het nut van dergelijke onderzoeken, over de ondoorgrondelijkheid van de natuur – en vooral over de onontkoombaar nietige mens die daar doorheen slentert, eigenlijk zonder enig benul waarom of waarheen.
Misschien is dat basisgegeven, die existentiële eenzaamheid, de reden waarom deze film nu pas is gemaakt. Waar De donkere kamer van Damokles (1958) binnen vijf jaar succesvol werd verfilmd, had tot op heden geen enkele regisseur zich gewaagd aan Nooit meer slapen (1966), die andere veelgeprezen en inmiddels gecanoniseerde klassieker van W.F. Hermans (al scheen dat ook te komen doordat Hermans’ zoon en erfgenaam aanvankelijk niet meewerkte). Nooit meer slapen is een prachtige roman, geschreven in een weergaloze doeltreffende stijl en vol doordachte, dwingende terzijdes en indrukwekkende scènes, maar werkelijk spannend wordt de roman nergens. De afloop laat zich al gauw raden, de richting van het verhaal is vanaf de befaamde openingszin (‘De portier is een invalide’) al helder, en de roman bevat nergens grote koerswijzigingen of schokkende plotwendingen.
In Beyond Sleep heeft regisseur Boudewijn Koole dat basisgegeven onberoerd gelaten – gelukkig maar, er gaat een dwingende kracht van die eenzaamheid uit, zeker zoals die hier wordt weergegeven. Beyond Sleep is een zorgvuldig gemaakte, dappere film, waarin de maker zichzelf toestaat stilte voor zich te laten spreken, en de roman niet te slaafs volgt en tegelijk geen geweld aandoet.

Ook op beeld is de expeditie van Issendorf vruchteloos, eigenlijk al vanaf de onheilspellende openingsscène: daar zien we hoe hij helemaal op zichzelf aangewezen is, bij het lichaam van Arne, niet wetende of die slaapt of is gevallen – het is een flashforward naar het einde van de film, die direct een doemsluier over het verdere verhaal werpt. En hoe langer de expeditie duurt, hoe sterker die dreiging wordt, als een wurgkoord wordt het aangespannen, en steeds duidelijker staat Issendorf er alleen voor. Indrukwekkend, hoe die eenzaamheid zonder nadrukkelijke woorden of grootse gebaren voelbaar wordt gemaakt. Dat komt om te beginnen door het overweldigende landschap – de cinematografie van Beyond Sleep is prachtig; in nadrukkelijk groengrijze tinten schieten de uitgestrekte weides, de beekjes, de rotsblokken en rivieren voorbij, van alle mensensporen ontdaan. Nergens voorbijgangers, nergens andere onderzoekers, nergens hutjes of huizen of zelfs maar bomen. We zien alleen Issendorf, soms met zijn metgezel(len) en meestal alleen, dolend door een schijnbaar oneindig landschap.
Dat is nog een reden waarom die eenzaamheid zo overtuigend naar voren komt: in deze film wordt alles, net als in de roman overigens, verteld door de ogen van Issendorf. Hij komt in (vrijwel) elke scène voor – een zware taak voor hoofdrolspeler Reinout Scholten van Aschat (1989), maar die brengt het er bijzonder goed van af. Op een overtuigende manier doseert hij zijn vervreemding, zijn registrerende blik geeft weinig prijs, hij is onhandig en toch niet te stuntelig, en nergens benadrukt hij zijn gemoedstoestand met veel gebaren of tekst.
Veel woorden gebruikt hij sowieso niet – zelden zag ik een film waarin zo lang en overtuigend gezwegen wordt. Beyond Sleep toont een tot op het bot verstild universum. Veel scènes bestaan uit louter handelingen, waarbij het landschap bijna een personage wordt en meer en meer symbool staat voor de afzondering van de personages. We zien Issendorf angstig afdalen van de zoveelste grijsgroene rots, we zien hem achterop raken bij zijn reisgezelschap, we zien hem slapeloos struikelen en meegesleurd worden door de stroming, we zien hem uitglijden en uiterst moeizaam overeind komen, we zien hem wegzakken in drijfzand, we zien hem ternauwernood over de zoveelste beek springen.
En hoe zit het intussen met die meteorieten? Daar besteedt hij eigenlijk amper aandacht aan. Al gauw is Issendorf niet meer bezig met onderzoeken, maar met overleven. Het mondt uit in een steeds grotere vervreemding van alles en iedereen om hem heen. Het Noors van zijn reisgenoten dringt geenszins tot hem door, Nederlands wordt er sowieso niet gesproken, de zon gaat maar niet onder, de nachten en ochtenden lopen ongemerkt in elkaar over – hoe lang is hij eigenlijk al onderweg? Hoeveel dagen trekt hij door het landschap wanneer hij tegen Arne opmerkt dat alles verdwijnt, dat niets beklijft?
Is de verfilming beter of slechter dan het boek is een vraag die vroeg of laat altijd wordt gesteld als het om adaptaties gaat. Daar valt in dit geval veel over te zeggen, bijvoorbeeld dat zeker de kleine spanningen tijdens de trektocht subtiel zijn uitgewerkt, dat het schrappen van de portier uit de vermaarde openingszin onvolledig aanvoelt, of dat de interactie tussen Issendorf en Arne op beeld wel wat eenzijdig is vergeleken met de roman, maar een relevantere vraag lijkt me: wat voegt de verfilming toe aan het boek?
Het antwoord: de desoriëntatie, die steeds verder om zich heen grijpt en pregnanter is dan op papier. Issendorfs kompas begint te haperen, hij krijgt onenigheid met Arne, trekt in z’n eentje verder. En waar hij in de roman de verteller blijft, iemand van wie we ook tijdens de meest langgerekte stilte meekrijgen wat hij denkt en voelt en die zijn dagen bovendien onderscheidt met dagboekflarden en gedachtenstromen, zien we op beeld alleen een dolende onderzoeker – zonder toelichting, zonder woorden. Dat schept op een aangename manier afstand, de sfeer wordt steeds broeieriger, op een manier die ik niet snel zal vergeten; op den duur verdampt het hele begrip tijd zelfs, wat impliciet de vraag versterkt: is het nou waanzinnig of eigenlijk volkomen logisch dat alles wat hier gezegd en gedaan wordt uiteindelijk verdwijnt? Hoe lang gaat dit nog door, hebben onze handelingen enig beklijvend effect?
Aan dat gebrek aan toelichting vanuit Issendorfs perspectief kleeft echter ook een nadeel. Hoe meer de geoloog op zichzelf aangewezen raakt, en hoe langer we hem zwijgend in actie zien, hoe moeilijker het is om in die afstand mee te blijven gaan. Op Van Aschats gezicht is de verwarring duidelijk te zien, maar de emotie krijgt nooit enige uitgesproken vorm, ondanks de paar verdwaalde flarden voice-over die door het verhaal zijn verweven, ondanks de her en der (oedipale) dromen. Op papier kunnen we meekrijgen wat het hoofdpersonage denkt, we kunnen pagina’s lang stilstaan bij gedachten over een specifiek detail of een voorwerp uit de omgeving – op beeld kan dat niet of nauwelijks. En bij Beyond Sleep wreekt dat zich uiteindelijk omdat het verhaal behalve verstild ook zo rechtlijnig is. Er komt geen wending of tempowisseling, er gloort geen hoop aan het einde van de zoektocht, de stilte wordt niet plots doorbroken – en daardoor blijven we enkel toeschouwer van Issendorf, die zelf eigenlijk ook steeds een toeschouwer blijft. De vooruitwijzing in de openingsscène is vermoedelijk aangebracht om dat te doorbreken, om enige afgebakende suspense aan het verhaal te geven. Maar van zo’n ingreep wordt een verhaal niet plotseling spannend wanneer de rest van het verloop zich eigenlijk meteen al laat raden.
Het Noorse gebied is ondoorgrondelijk, de anderen zijn ondoorgrondelijk, en eigenlijk is het hoofdpersonage dat ook. Wat blijft er over? Eenzaamheid in haar hevigste vorm.
Wanneer er zowaar een meteoriet inslaat, kijkt Issendorf de verkeerde kant op. Of het hem iets doet komen we nooit te weten.
Beyond Sleep maakt deel uit van het programma van het International Film Festival Rotterdam (iffr.com) en draait vanaf 11 februari in de bioscopen
Beeld- keyfilm