Een gruwelverhaal uit Suriname: «Mevrouw S… in een open vaartuig, naar haar plantagie gaande, werd vergezeld van eene Negerin, die haar kind zoog. Mevrouw S…, wien het geschrei van dit onnoozel wicht verveelde, nam het kind toen by een arm, hield het onder water, totdat het verdronken was, en vervolgens wierp zy het in den stroom weg.»

Het verhaal werd tegen het einde van de achttiende eeuw opgetekend door de Schot John Gabriel Stedman, die tussen 1772 en 1775 als militair in Suriname had gediend. Niet ter verzachting van het zwarte leed. Narrative of a Five Years Expedition against the Revolted Negroes of Surinam luidt de titel van zijn reisverslag nog. Maar ter plekke sloeg zijn stemming om. Het boek werd een aanklacht tegen de slavernij op de plantages en verscheen in 1799 in het Nederlands als Reize naar Surinamen. De afbeeldingen van gemartelde slaven kwamen hard aan bij het Europese bewustzijn en ze doen dat in de huidige geschiedenisboeken nog steeds. De verhalen en ooggetuigenverslagen deden de rest.

In het boek Susanna du Plessis: Portret van een slavenmeesteres (KIT Publishers) heeft Mevrouw S… een naam gekregen. Hilde Neus-Van der Putten, die het in Suriname als scriptie voor haar examen MO-B Nederlands schreef, heeft het leven gereconstrueerd van de vrouw die alle kwaad van de slavernij is gaan belichamen. Jaarlijks herdenkt de Surinaamse gemeenschap het droeve lot van de slavin Alida, wier borsten door Susanna werden afgesneden omdat ze haar echtgenoot te veel behaagden.

Dat laatste, ontdekte Neus-Van der Putten, is een verdichting, net als de naam Alida zelf, maar helemaal zonder grond is het verhaal niet. Stedman vertelt, deze keer als ooggetuige, van «een ongelukkig Mulatten meisje», dat men «op wreedaartige wijze in de strot had gestoken, en negen of tien steeken in de borst gegeven. Men beweerde dat dit het gevolg was van de jaloersheid van dit helsche beest, mevrouw S…, die haaren man verdacht hield, dat hy op dit ongelukkig meisjen verliefd was.»

Wrede vrouwen zijn zeldzaam in de geschiedschrijving en ook Neus-Van der Putten heeft het er een beetje moeilijk mee. Al in 1790 sprak een zekere Barreau tijdens een voordracht voor de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen over «onmenschen […] die het leeven hunner slaaven zomtijds minder achten, dan van een hond; […] en dat nog wel in eene Sexe, die anders, door haare zachtaardige, tedere en vriendelijke lieftaaligheden, onze oprechte liefde, achting en bewondering verdient».

Ook bij Neus-Van der Putten strijdt de onschuld van de vrouw met de wreedheid van de slavenhouder. In de Surinaamse mythologie heeft het tweede stereotype de voorrang gekregen boven het eerste en daarmee kreeg Susanna du Plessis haar dubieuze reputatie. Zorgvuldig wordt die in dit boek ontmanteld, soms met hoorbare boventonen uit de gender-ideologie. Grondig is deze studie in haar onderzoek naar de waarheid en lijnen waarlangs de mythe van Susanna zich door de geschiedenis heen ontwikkeld heeft. Uiteindelijk blijft er van haar wreedheid maar weinig historisch betrouwbaars over en wordt veel duidelijk van de gecompliceerde verhoudingen tussen slaven en meesters in de achttiende-eeuwse Surinaamse samenleving.

Maar aan het eind van het boek zijn de vragen alleen maar toegenomen en gaat het boek op een fascinerende wijze in zichzelf spannen. Wat moeten we met de oral history, die de Surinaamse geschiedschrijving langzaamaan begint te ontdekken en waar ook Neus-Van der Putten zich een enthousiast verdediger van toont? Ze laat zien hoe de historische werkelijkheid werd waargenomen en is daarmee zelf een bron van geschiedschrijving. Mag zijn, maar vreemd klinkt dat wel na zo veel archiefonderzoek dat aantoont dat we het voor de historische feiten niet van de verhalen en mythen moeten hebben.

Zelfs John Gabriel Stedman wordt ten slotte als onbetrouwbare bron van horen zeggen terzijde geschoven. Dat mag Susanna grotendeels vrijpleiten, het werpt wel twijfels op over de andere getuigenissen in zijn boek. Waren die plaatjes en verhalen, die zo veel deden om het Europese geweten wakker te schudden, dan ook niet wat overdreven? Pour besoin de la cause, natuurlijk, zoals Voltaire al met de «duistere» Middeleeuwen en de Zwarte Legende had gedaan. De plantage-eigenaren hebben in ieder geval nooit iets anders beweerd. Ze werden niet geloofd.