Dat klinkt natuurlijk wel chic, om naar Lille te gaan om een opera te zien, maar zo was het dus ook: ik ging naar Lille om een opera te zien.

En dan niet zomaar een opera, maar L’Incoronazione di Poppea van Monteverdi. De eerste keer dat ik die opera zag was zo’n vijftien jaar geleden, in het Muziektheater in Amsterdam. Ik zal wel moe geweest zijn, het was altijd een gehaast om op tijd ergens te zijn, kinderen in bad en bed, oppas, gehuil, snel snel. Ik ben weg maar kom terug.

Echt, ik kom terug.

Een van de moeilijkste dingen van het ouderschap is het leven lichter voor te stellen dan het is. Of iets anders gezegd: niet mee te gaan in de zwaarte. Baby’s huilen niet voor niets. Niet meehuilen, dat is de opgave.

Mama komt altijd terug.

Ik ben er nooit echt goed in geweest. Wel in terugkomen, maar niet om de dingen lichter te maken. Toen ik met dochter en nichtje, beiden zo’n vijf jaar baby-af, tegen het standbeeld van Anne Frank op het Utrechtse Janskerkhof aanliep wilden zij weten wie dat meisje was en waarom er bloemen bij haar beeld lagen.

De volgende dag belde mijn zus op. Wat ik in hemelsnaam aan haar dochtertje had verteld.

Tegen de tijd dat ik bij de opera zat – en om de een of andere weerspannige reden zat ik toen ik baby’s had om de haverklap bij de opera – wilde ik de volle drie uur slapen. Niet dat ik dat nu niet meer wil, maar toen leek het gerechtvaardigd. Als ik nu drie uur wil slapen, klinkt het naar depressie.

Maar tijdens L’Incoronazione etc gebeurde er iets. Bij het slotduet stonden de tranen in mijn ogen, stante pede. Kon liefde ooit preciezer bezongen worden? Zo sereen en verlangend tegelijkertijd, zo lustvol en toch zo intens melancholiek?

Ik kocht ter plekke de cd-box, en zocht in het bijgeleverde libretto de regels op, de muziek kon ik nog meeneuriën.

Pur ti miro (Ik kijk naar jou)

Pur ti godo (Ik bezit jou)

Pur ti stringo (Ik druk je tegen me aan)

Pur t’annodo (Ik hou je vast)

Più non peno (Geen pijn meer)

Più non moro (Geen rouw)

O mia vita, o mio tesoro (O mijn leven, o mijn schat)

Mama komt altijd terug.

Een van de mooiste dingen van het ouderschap is als blijkt dat je kind vrienden maakt. Opeens krijgt een leven contouren van buitenaf. Het vriendje dat op het pad van mijn zoon kwam heb ik tijdens een verjaarsfeestje bijna doodgeslagen met een midgetgolfstick. Nadat ik me ook al eens op hem had laten vallen bij een frustrerende achtervolging op sportdag. Daartegenover stonden de logeerpartijen. Twee kleine jongetjes in hun badstoffen pyjama.

Mogen we naar Jurassic Park kijken? Na een half uur al was de spanning niet meer te houden in de huisbioscoop. De vrouwtjesdino’s moesten hun gestolen eieren terug zien te krijgen.

Maar hoe weten ze nou bij wie ze moeten zijn, vroeg ik.

Moeders weten altijd waar hun baby’s zijn, zei mijn zoon, de mond vol chips. Ook als ze nog in het ei zitten.

Ondertussen had het vriendje het moeilijker. In plaats van dichter bij mij te gaan zitten – niet helemaal onbegrijpelijk – kroop hij nog meer richting televisie. Op zeker moment zat hij bijna ín de tv, en begon hij het scherm te betasten.

Wat doe je? vroeg ik.

Mijn moeder zegt dat als ik het eng vind ik met mijn vingers langs de randjes moet gaan.

Waarom kan ik me zijn smalle rug in het gestreepte pyjamaatje nog zo goed herinneren? Het van angst vertrokken gezichtje waarmee hij over zijn schouder naar me keek?

Kijk, zei hij, en volgde met zijn vingers nog eens de omtrekken van het scherm. Het is niet echt. Het komt uit een kastje.

Een week later sprak ik zijn vader op het schoolplein. Zijn zoon stond sinds het logeerpartijtje iedere nacht brullend naast het ouderlijke bed. Zou hij het zich ook nog herinneren? Er een trauma aan hebben overgehouden? Misschien krijgt hij buikpijn als hij eenzelfde soort schaaltje ziet als waar hij toen chips uit at. Zou mijn zoon het nog weten? Ik kan het hem niet vragen, want zoveel jaar later ben ik met hem in een stille oorlog verwikkeld wie eigenlijk de huiskamer toebehoort. Ik mag er niet zitten werken, vindt hij. Want: je hebt een werkkamer. Maar ik wil niet zitten op mijn werkkamer. Al die boeken werken op m’n zenuwen. Dus verplaats ik stukje bij beetje de looien last naar beneden.

Poppea dus. Eenmaal op het pluche in Lille is het alsof ik de opera nooit eerder gezien heb. Heb ik ooit wel eens iets begrepen van wat ik zag? Het kwaad blijkt genadeloos te zegevieren. Het slotduet wordt gezongen door de twee overlevers, Nero en Poppea. De trouwe geliefden/echtgenoten hebben ze verraden en in de ban gedaan, de rede is om zeep geholpen. Daar staan ze, te midden van de door hen veroorzaakte puinhopen. En maar zingen van de liefde.