Glenway Wescott was een van die briljante talenten die vroeg schitterden en snel opbrandden. In 1927 verwierf hij literaire faam met zijn roman The Grandmothers, een terugblik op de geschiedenis van de familie die hij in Wisconsin had achtergelaten. Hij was 26 en hem restten nog zon vijftien jaar creatief schrijverschap. Na de Tweede Wereldoorlog was het voorbij, al behield hij een zekere faam als essayist en dagboekschrijver. Zestig jaar na The Grandmothers overleed hij.
Wescott leek in de annalen te zijn bijgeschreven als een van de talrijke Amerikanen die in de jaren twintig naar Parijs vertrokken om er te schrijven naast Hemingway, Edith Stein en Scott Fitzgerald, maar zonder hun beklijvende roem. Zevenenhalve regel besteedt de Winkler Prins aan hem. Eén van zijn romans werd in 1938 in het Nederlands vertaald onder de titel De zwakke kracht. Wie wil weten hoe het origineel luidde, moet op zoek naar de enkele bibliotheek die er nog een exemplaar van heeft.
Ook in het Engels was Wescotts werk lange tijd nauwelijks verkrijgbaar. Dat het opnieuw zal worden uitgegeven, is te danken aan de biografie Glenway Wescott Personally die Jerry Rosco vorig jaar publiceerde. Wescotts literaire verdiensten strijden daarin om voorrang met zijn voortrekkersrol in de homo-emancipatie na zijn terugkeer naar de VS. Van zijn inslag had hij ook voor de oorlog in Parijs al geen geheim gemaakt. Hemingway portretteerde hem in The Sun Also Rises zonder veel sympathie als de homoseksueel Robert Prentiss.
Voor wie het weet, is dat alleen impliciet te merken in de novelle De slechtvalk uit 1940, die zojuist in het Nederlands is verschenen (uitg. Wereldbibliotheek). Daarmee is het schamele lijstje Nederlandse vertalingen van Wescotts werk niet alleen plots verdubbeld, maar blijkt ook hoe onbarmhartig willekeurig literaire vergetelheid kan toeslaan. Want De slechtvalk is een prachtig minidrama, beheerst en vormvast geschreven naar de klassieke voorschriften van de tragedie.
Eenheid van plaats: het Franse landhuis van een vriendin van de verteller, beiden Amerikanen. Eenheid van tijd: een zomerse namiddag, abrupt afgebroken vóór het diner. Eenheid van handeling: het bezoek van een Iers-Engels echtpaar, dat leeft op de rand van moord en doodslag. Katalysator: de slechtvalk die de Engelse tot stille razernij van haar echtgenoot overal met zich meedraagt. Slot: de onontkoombare gewelddaad en het inzicht dat daagt.
Maar het geweld bij Wescott doodt niet. Anders dan in de klassieke tragedie gebeurt er uiteindelijk niets onherstelbaars en breekt het verlossende inzicht ook niet bij de schuldigen door. Het echtpaar zal blijven kijven, maar de gastvrouw stelt aan het eind van het verhaal verwonderd vast dat ze hen ondanks alles benijdt. Ze wist zelf niet goed of ze het meende, schrijft Wescott in zijn slotregel, maar de twijfel is er. Niet alleen is het leven getweeën altijd nog beter dan alleen, maar liefde kan ook de meest onwaarschijnlijke vormen aannemen, zelfs die van haar ogenschijnlijke tegendeel.
Met diezelfde les sluit Edward Albee twintig jaar later zijn toneelstuk Whos Afraid of Virginia Woolf af en hij legt de moraal wél in de mond van zijn helse paar. De slechtvalk is in veel opzichten de voorafschaduwing van dat drama, minder cynisch en heftig, maar even onverwacht in zijn paradoxale optimisme. Aan het eind is nog lang niet alle hoop verloren, of het moest de hoop op de volmaaktheid zijn. Maar liefde is beperkt, zoals al het menselijke, en dat is haar kans, niet haar nederlaag.
Met dat inzicht breekt bij Wescott en bij Albee de hoop door en slaat de tragedie op de valreep om in een tragikomedie. Precies tussen beiden in, aan het eind van de jaren veertig, liet Arthur Miller zijn held Willy Loman in Death of a Salesman triomferen in de liefde voor zijn zoons, ter wille van wie hij zichzelf offerde. Voor iedereen was zijn laatste dwaasheid, maar niet voor hemzelf. Hij geloofde en was niet tragisch.
Miller heeft het komisch-optimistische van zijn stuk steeds verdedigd. Albee keert in zijn slotregels ieder cynisme binnenstebuiten. Wescott behoudt, in weerwil van alle echtelijke verschrikking, misschien nog het aandoenlijkste vertrouwen. «Niet liefde maar gebrek aan liefde is blind», moet hij ooit hebben gezegd. Het werd zijn meest geciteerde uitspraak.