Het nieuwe Städtisches Museum Abteiberg in Mönchengladbach werd geopend in 1982. De architect Hans Hollein was daar in 1972 voor gevraagd. Dat er tien jaar aan het ontwerp en aan de verfijning ervan gewerkt kon worden, lag behalve aan Holleins koppigheid zeker ook aan Johannes Cladders, sinds 1967 directeur van het stedelijk museum van Mönchengladbach (waar hij begon met een legendarische expositie van zijn leidsman Joseph Beuys). Dat was toen nog in de Bismarckstrasse gevestigd in een voornaam stadhuis uit de Gründerzeit. Vanuit Eindhoven was dat adres vlakbij, net over de grens bij Venlo, een uur met de auto, iets verder dan Antwerpen maar dichterbij dan Amsterdam. Toen ik begin 1975 in het Van Abbemuseum kwam te werken lag het voor de hand dat ik als eerste mijn Duitse buurman ging bezoeken.

Onvergetelijk, herinner ik me, is in de Bismarckstrasse het huiselijke interieur van smalle trappen, krakende overlopen en bescheiden kamers. Van die vertrekken werden er misschien zo’n zes of zeven voor tentoonstellingen gebruikt. Precies herinner ik me dat niet meer omdat ik, bij alles wat ik er gezien heb, nooit de indruk had dat het museum te klein was. Op een of andere manier had Johannes Cladders, als hij een tentoonstelling plande, een perfect gevoel voor de maten van dat huis. Ook de kunstenaars die hij er liet zien konden met zulke bescheiden ruimte goed omgaan. Voor zorgvuldigheid nam hij de tijd, samen met kunstenaars als Beuys, Andre, Manzoni, Palermo, Buren, Richard Long, Schoonhoven, Broodthaers, James Lee Byars, Kounellis – uit die artistieke omgeving en niets modieus. Alle tentoonstellingen die ik er gezien heb waren met uitzonderlijke intelligentie uitgedacht en stil ingericht, verfijnd en intiem als kamermuziek. Ondanks hun bescheiden maat waren ze ook compleet. Een grotere presentatie zou, in de precisie van de verbeelding, niet beter zijn geweest. Over zulke dingen gingen de gesprekken met mijn collega. Ik bewonderde hem zeer en noemde hem, geloof ik, Vater Cladders.

De kunstenaars die hij er liet zien konden met zulke bescheiden ruimte goed omgaan

Als ik ongeduld toonde, zei hij: langsam, Rudi, immer langsam. Voor de planning en bouw van het nieuwe museum, die in nauwe samenwerking verliep met Hollein, nam hij dan ook de tijd en in de perfectie van dat gebouw is dat ook te zien. Het museum is komen te liggen op een heuvel (de Abteiberg) en glijdt daarna via verschillende verdiepingen trapsgewijs langs een helling een ondiepe vallei in. Maar over de buitenvorm van het gebouw wil ik het hier niet hebben, hoewel die prachtig is. De slanke en afgemeten vormgeving ervan draagt in zijn eigenaardig kantige morfologie de sporen van de neogotiek. Op een of andere manier ligt de typisch lineaire ornamentiek in die stijl Hollein na aan het hart. In de jaren zeventig maakte hij, voordat hij fulltime architect kon worden (eigenlijk pas in Mönchengladbach) ook kunst, dat wil zeggen: een sober soort scenografische installaties, tussen sculptuur en theater in. Achteraf kun je daar de kiemen zien van zijn architectonische handschrift. Hoewel het museum getekend wordt door een fraaie plastiek herinner ik me niet dat het bij de opening spectaculair werd genoemd. Dat is een gezwollen woord dat bij gebouwen uit een latere tijd hoort, bij het Guggenheim in Bilbao bijvoorbeeld. Het museum van Hollein is daarentegen intrinsiek anders: zijn beweeglijke plastiek is, om zo te zeggen, de buitenkant van de binnenkant. Het uitzonderlijke ervan is dat het gebouw langzaam van binnenuit is ontwikkeld als een veelzijdige, uitgekiende verzameling van ruimtes en tussenruimtes. Het heeft zo lang geduurd om dat wonderbaarlijke parcours te vinden omdat Hollein en Cladders, dat weet ik zeker, per ruimte intensief hebben gepraat over wat voor soort ruimte dat dan moest worden. De architect-kunstenaar benaderde die vraagstelling met zijn ruimtelijk scenografische instinct, terwijl de regisseur van tentoonstellingen keek naar wat in een ruimte, aan die wand, zou moeten hangen. Want uit eigen ervaring (met Álvaro Siza) weet ik dat Johannes Cladders al die jaren dat het museum groeide vrij precies wist hoe het eruit zou zien en hoe de dingen er zouden staan en hangen.

Het museum is zo goed omdat het bruikbare interieur erg plooibaar is, maar niet goed voor alles. Overal hebben de twee makers, in perfecte symbiose, nagedacht over wat je ziet als je in een andere ruimte komt, en over waar je vandaan komt, en wat je in zijruimtes al hebt gezien, en wat je ziet als je je omdraait. Dat is de poëtische energie van dit gebouw dat is gemaakt om erin te slenteren – in een omgeving die niet ceremonieel is maar zo intiem dat je dicht bij de kunstwerken kunt komen – zoals eerder in de Bismarckstrasse. Het is daarom, als de kunst zelf, ook sentimenteel.


In memoriam Hans Hollein (30 maart 1934 – 24 april 2014)

Beeld: (1) Museum Abteiberg, Mönchengladbach, van Hans Hollein, 1982 (Museum Abteiberg). (2) Joseph Beuys, expositie in Museum Mönchengladbach, 1967 (Ruth Kaiser).