Zelf woont Winterbourne al een tijd in Genève; hij heeft zich aangepast aan de Europese standenmaatschappij en haar oude moraal. Wie is toch deze jonge vrouw, vraagt hij zich af. Welk type vertegenwoordigt ze, wat is haar standing? Is ze onbevangen of onbeschaamd, eerlijk of berekenend, spontaan of een kletsmajoor?

Winterbourne weet het niet. Ze heeft schitterende ogen, een frisse huid en prachtige tanden. Is ze koket? In zijn leven is een jongedame verschenen die alle blikken naar zich toe trekt. Hij besluit dat ze een Amerikaanse flirt is, dat is de formule die op haar past. En dat vergroot zijn interesse alleen maar. Zijn tante raadt hem elke omgang met het meisje af. Dat wicht beschouwt haar reisknecht als haar gelijke – dan weet je het wel. Winterbourne werpt tegen dat ze een keurige jongedame is. Tante repliceert dat hij weinig geloof aan zijn eigen woorden hecht.

In Rome zien ze elkaar terug. Winterbourne hoort dat Daisy door mannelijke bewonderaars is omringd. Een tegenvaller: hij stelde zich haar zittend voor achter een Romeins open raam, smoorverliefd en verlangend naar één man, naar hém. Er is meer slecht nieuws. Ze wordt voortdurend gesignaleerd in het gezelschap van een knappe Italiaan met een ‘fantastische snor’ genaamd Giovanelli. De Amerikaanse gemeenschap spreekt er schande van, maar Daisy is zich van geen kwaad bewust. Men werpt haar voor de voeten dat het niet de gewoonte is – een vrouw moet niet alleen met een man op stap gaan, laat staan met een Italiaan. Dat moet dan maar snel gewoonte worden, kaatst ze terug. Want waarom zou ze niet met een goede vriend over de Pincio mogen lopen?

Daisy verdedigt tegenover Winterbourne haar recht op flirten – in Amerika is ze dat zo gewend. Maar hij waarschuwt haar: zoiets verwacht men niet van jonge ongetrouwde vrouwen in Europa. Mogen oudere, getrouwde vrouwen dat dan wel? Zijn toon staat haar niet aan: ‘“Ik heb nog nooit toegestaan dat een man mij de wet voorschrijft of zich met mijn zaken bemoeit.”’

Wanneer Winterbourne op een maanverlichte avond alleen het Colosseum binnenloopt ziet hij tot zijn grote ontstentenis daar Daisy samen met Giovanelli staan. Hij had haar nog zo gewaarschuwd. Niet alleen voor Italiaanse mannen, maar ook voor de moeraskoorts (malaria) die er uit de bodem opstijgt. Het koppel merkt dat het bekeken wordt en ziet het silhouet van de ouwelijke Amerikaan. Daisy maakt een vergelijking met een leeuw die in vroegere tijden op dezelfde plek naar de christenen loerde. Giovanelli ginnegapt: ‘Hij zal eerst mij moeten nemen. Dan bent u het toetje!’

Daisy verdedigt haar recht op flirten. ‘Ik heb nog nooit toegestaan dat een man mij de wet voorschrijft’

De dubbelzinnigheid is, als altijd bij Henry James, te subtiel om echt obsceen te zijn. Natuurlijk schetst de Italiaan niet de mogelijkheid van een trio – maar het werkwoord ‘nemen’ is dubbelzinnig genoeg. James houdt Frederick Winterbourne de verlangens voor die hij diep van binnen koestert, maar waarvoor hij doof wil blijven. De slotsom die hij uit de nachtelijke ontmoeting trekt, is dat hij voor Daisy Miller geen respect hoeft op te brengen. Ze heeft afgedaan. Het toppunt van hypocrisie: het was juist de twijfel aan haar reputatie die Winterbourne aanvankelijk zo opwindend scheen.

Met Daisy loopt het slecht af. Die avond in het Colosseum raakt ze besmet met malaria en ze sterft na een kort ziekbed. De knappe Italiaanse duivel laat zich pas op haar begrafenis weer zien – hij ziet bleek en beweert nog nooit zo’n onschuldig meisje te hebben ontmoet.

Maar waarom moest ze dan sterven? Zo wordt de goegemeente alleen maar bevestigd in haar conservatieve overtuigingen. Of volgde Henry James de wetten van het melodrama en kon hij het nog niet stellen zonder een dramatisch einde? Was het zijn manier om de vroege dood van zijn geliefde nichtje Minny Temple te herdenken – die model stond voor een aantal krachtige vrouwen in het werk van James, zoals Daisy’s opvolgster Isabel Archer in The Portrait of a Lady.

De lezers namen het de auteur in 1879 niet kwalijk. Met de novelle Daisy Miller beleefde Henry James in Amerika en Engeland zijn eerste verkoopsucces. Mogelijk ontwikkelde hij zelf bedenkingen bij dat onmeedogende slot. Vijf jaar later publiceerde hij het korte verhaal Pandora. Hier worden de verhoudingen radicaal omgedraaid, zoals Frans Kellendonk beschreef in het voorwoord van Transatlantische vertellingen. De protagonist is geen Amerikaan in Europa, maar een Europeaan die naar Amerika vertrekt. De Duitse graaf Otto Vogelstein ontmoet op een schip naar New York de even jonge als vrijmoedige Amerikaanse jongedame Pandora Day. Hij vraagt zich af wat voor type ze is en hij neemt zich één ding voor: niet verliefd worden op dit meisje!

Twee jaar later ontmoeten ze elkaar opnieuw in Washington. Vogelstein brengt al zijn dagen met haar door, beroerd door gevoelens die duiden op verliefdheid, om ten slotte te ervaren dat ze getrouwd is en een gezantschap in Den Haag voor zichzelf en haar echtgenoot heeft versierd. Zoiets is ongetwijfeld alleen in Amerika mogelijk. De jonge graaf heeft alleen zijn snor om aan te raken – ‘die zo te zien wel eens een aandeel kon hebben in wat cynici de belangrijkste taak van de lippen noemen – het verborgen houden van gedachten’.


Beeld: Het Colosseum in Rome rond 1900 (Bain News Service / Library of Congress)