Wie zou beweren dat Nederland de afgelopen halve eeuw optimaal voor zijn nationale literaire erfgoed heeft gezorgd, doet de waarheid op z’n minst enig geweld aan. De wil was er altijd wel, maar alle pogingen in even zoveel reeksen en initiatieven bleven steeds te verbrokkeld en te kortstondig van aard om werkelijk te beklijven. Welke teksten werden uitgegeven was in hoge mate afhankelijk van de interesse van individuele onderzoekers en hun voorkeuren; wat langer dan een paar jaar beschikbaar bleef was vooral afhankelijk van de markt. Het gevolg was dat veel klassiekers niet bereikbaar waren en zijn. De onvolprezen Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren ondervangt dit manco inmiddels voor een deel: teksten zijn in ieder geval weer bereikbaar. Dat neemt niet weg dat er ook nog altijd nieuwe boeken worden gemaakt.
Eén van de sleutelteksten uit de Gouden-Eeuwse literatuur, Geeraerdt van Velsen van P.C. Hooft, was al jaren onbereikbaar en dus ook slecht beschikbaar voor het onderwijs. De laatste uitgave van het stuk in het Klassiek Letterkundig Pantheon, bewerkt door A.J.J. de Witte op basis van de aantekeningen van F.A. Stoett, was in 1976 voor het laatst herdrukt. Deze uitgave was niet alleen niet meer te krijgen, er zaten voor de geïnteresseerde leek ook de nodige haken en ogen aan. Dat kan het best geïllustreerd worden aan de hand van de inleiding, die nogal plompverloren begint met de zin: «In Aristocratische moraal, een facet van de Geeraerdt van Velsen beziet Fokke Veenstra de Geeraerdt van Velsen vanuit het aspekt van de aristocratische eer», en eindigt met zelfs voor ingewijden tamelijk wazige stroomdiagrammen die pogen «de handelingsvoortgang weer te geven met spanningshoogtepunten en spanningslaagtepunten, in drie lagen», «prospektief», «retrospektief» en «rechtstreeks eigentijds». Het boek is het product van een totaal in zichzelf gekeerd soort neerlandistiek waarbij geen enkele poging gedaan wordt uit te leggen waar het stuk eigenlijk over gaat, tegen welke historische achtergrond het ontstond, laat staan aandacht te besteden aan wie P.C. Hooft was. De uitgave deed daarmee weinig recht aan het belang dat er aan de tekst gehecht kan worden.
Waarom is Hoofts Geeraerdt van Velsen een belangrijk stuk? Dat zit allereerst in de complexe en gelaagde inhoud. Er zijn velen die nooit kunnen nalaten op te merken dat de Nederlandse Renaissanceliteratuur het aflegt tegen die in bijvoorbeeld Engeland (het «Vondel-is-geen-Shakespeare-syndroom»). Onze literatuur zou te eendimensionaal zijn. Hoofts stuk loochent die opvatting. Er zijn minimaal drie lagen van betekenis in te onderscheiden die elkaar op een uiterst complexe manier beïnvloeden. In eerste instantie vertelt het de geschiedenis van de moord op de Hollandse graaf Floris V door een stel samenzwerende edelen onder leiding van Geeraerdt van Velsen. Deze wil zich wreken op de graaf, die zijn vrouw Machteld heeft verkracht en zijn broer onschuldig ter dood heeft laten brengen en zich meester heeft gemaakt van diens bezit. Het stuk vertelt deze episode vanaf het moment dat Floris gevangen naar het Muiderslot wordt gevoerd tot kort na de dood van Floris.
Onder deze middeleeuwse gebeurtenis weeft Hooft een tweede laag die betrekking heeft op de Nederlandse Opstand. De gewesten die in de zestiende eeuw in verzet kwamen tegen hun als tiranniek ervaren Spaanse koning Filips II deden iets wat een uitgebreide verantwoording vergde. Wettig gezag werd in de regel gezien als een door God verordineerd gegeven, de vorst zelfs als vertegenwoordiger van Zijn macht op aarde. Het was daarom niet niets om het gezag af te vallen, het was een daad van verzet tegen de goddelijke ordening van de kosmos. De jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden diende zijn bestaan daarom grondig te rechtvaardigen. Dat gebeurde op tal van terreinen en de literatuur heeft daar een eigen bijdrage aan geleverd.
Hooft heeft de competentiestrijd tussen vorst en volk en de vraag naar het recht van opstand geprojecteerd op het verleden en in die vorm belicht. Floris V is in deze lezing te vergelijken met Filips II: een weliswaar wettige vorst, doch een die zijn goddelijke taak verzaakt en misbruik maakt van zijn macht en daarom afgezet kon worden. Vooral een groep Franse politieke denkers, de zogenaamde «monarchomachen» was uiterst radicaal in dit opzicht. Volgens hen had elke ingezetene het recht of zelfs de plicht de «tiran» te doden. Volgens andere, minder radicale denkers diende men zich via de bestaande bestuursstructuren en landsvertegenwoordiging van een dergelijke vorst te ontdoen.
Hooft lijkt beide versies in zijn stuk te hebben verwerkt: Geeraerdt van Velsen zelf is iemand van het extreme standpunt. Hij zegt letterlijk: «De minste van het volck is Halsheer des tyrans» (464). Zijn handlanger Gijsbert van Aemstel neemt een gematigder standpunt in: hij wil Floris voor de Staten van Holland brengen (om Gijsbert dit standpunt te laten verwoorden moest Hooft de historische realiteit geweld aandoen, want anno 1296 was er van Staten van Holland nog geen sprake).
Een derde betekenislaag komt aan de oppervlakte wanneer de tekst gelezen wordt in het licht van de tijd waarin Hooft het stuk schreef en publiceerde, in 1613, tijdens het Twaalfjarig Bestand, toen er (naar aanleiding van een religieus twistpunt) in de jonge Republiek een heftige competentiestrijd ontbrandde tussen de belangrijkste machtsfactoren, de regenten aan de ene en stadhouder Maurits van Nassau aan de andere kant. Gelezen in dit licht wordt Geeraerdt van Velsen een spel over de desastreuze gevolgen die een verstoring van het politieke evenwicht zou teweegbrengen en in dat opzicht kan het als een waarschuwing worden opgevat. Welke positie Hooft daarbij zelf innam in de Bestandstwisten is een lastig vast te pinnen kwestie, maar het lijkt duidelijk dat de hoofdboodschap is dat er moet worden gestreefd naar eenheid en harmonie.
Geeraerdt van Velsen is alleen al vanwege deze inhoudelijke aspecten een belangrijk stuk, te verbinden met het politieke denken en met onze vaderlandse geschiedenis en de receptie daarvan in de zeventiende eeuw. Daar komt nog bij dat het een grote invloed heeft gehad op de vormgeving van het Nederlandse toneel, als een van de eerste op klassieke leest geschoeide tragedies, als voorbeeld voor talrijke andere spelen over het eigen nationale verleden – al waren er al enkele oudere stukken op dit terrein, met name die van de Leidse rederijker Jacob Duym, maar het was vooral Hooft die werd nagevolgd. En het stuk heeft als inspiratiebron gediend voor enkele vervolgstukken, door J.J. Colevelt, Suffridus Sixtinus en natuurlijk Vondels Gysbreght van Aemstel.
Er bestaat een tamelijk uitgebreide, ook recente literatuur over Geeraerdt van Velsen waarin de politieke en literair-theoretische reikwijdte van het stuk wordt besproken en uitgediept. Nog relatief kort geleden vestigde A. Maljaars de aandacht op zich door met een zeer afwijkende lezing te komen – kort gezegd ontkende hij dat Floris V gezien kan worden als een prototype van een tiran (daarvoor zouden zijn vergrijpen te gering zijn), waardoor de opstandige edelen in het beklaagdenbankje komen. Er is dus een heus debat gaande rond de tekst, en het gemis van een goede editie deed zich eens te meer gelden.
Sinds kort is daarin voorzien: Geeraerdt van Velsen is, samen met Hoofts tweede politieke drama uit de Bestandsjaren Baeto, opnieuw uitgegeven in de Delta-reeks (zie de bijdrage van Lisa Kuitert elders in dit nummer). Henk Duits tekende voor de editie, en daarmee was dit werk in goede handen, want Duits is als geen ander toegerust voor dit werk. Hij publiceerde een boek over het Nederlandse politieke toneel uit de zeventiende eeuw en schreef enkele gezaghebbende artikelen over de Geeraerdt van Velsen.
De Delta-reeks heeft de pretentie voor een ruim publiek te zijn, en tegelijkertijd niet te schipperen met de wetenschappelijke betrouwbaarheid. Dat is een weinig dankbare taak, want het resultaat zal nooit in de ogen van alle critici voldoen. Duits heeft echter op knappe wijze de twee zaken toch weten te combineren. Hij heeft allereerst gezorgd voor een betrouwbare tekst (daar schortte het in de editie-De Witte aan). Vervolgens heeft hij die tekst herspeld. Het is hier niet de plaats om in te gaan op de voors en tegens daarvan – het is inmiddels politiek bij de Delta-reeks om te herspellen (dat was bij de start van de reeks niet het geval). Door te herspellen wordt de tekst althans iets eenvoudiger, of anders wel minder afschrikwekkend voor de moderne lezer. Het neemt echter niet weg dat het Nederlands van Hooft ook in herspelde vorm buitengewoon lastig blijft. Woordverklaringen (die royaal aanwezig zijn) helpen vaak, maar in nogal wat gevallen zijn de zinnen zo complex dat het moeilijk blijft – en een al te grote hoeveelheid noten schrikt ook af. Duits kiest er daarom regelmatig voor hele zinnen te vertalen in zijn toelichting.
Het nawoord is bewonderenswaardig in zijn toegankelijkheid en overzichtelijkheid. De winst die hier geboekt is ten opzichte van de editie-De Witte is enorm. De geïnteresseerde lezer krijgt hier precies wat hij of zij hebben wil: een bondige bespreking van de belangrijke aspecten en achtergronden. Duits staat superieur boven zijn stof. De actuele stand van onderzoek is erin verwerkt, zonder dat dat op enigerlei wijze leidt tot cryptisch gepraat voor ingewijden. Overigens: hoe Duits denkt over de ideeën van Maljaars wordt vooral duidelijk uit het feit dat hij er eigenlijk niet op ingaat. Dat is – hoe men ook over die ideeën mag denken – in elk geval om één reden een beetje jammer: het had laten zien dat een tekst van vierhonderd jaar oud nog altijd een zekere ongrijpbaarheid kan bewaren en inzet kan zijn van meningsverschillen. En dat is een eigenschap van goede literatuur. Het is dan ook niet terecht dat deze uitgave, zoals de meeste klassieke teksten die nog worden uitgegeven, nauwelijks aandacht heeft gekregen/krijgt in de bredere pers. * Johan Koppenol is hoogleraar Nederlandse letterkunde van de Gouden Eeuw