Ik ben net terug van vakantie, waardoor ik me nietswaardiger dan ooit voel. Heer ik ben niet waardig. Toch gek hoe bepaalde zinsneden voorgoed in je hypofyse opgeslagen lijken te liggen. Ik hoef ze niet te tatoeëren aan de binnenkant van mijn dijen, ik weet ze gewoon wel.

Ik kan niet autorijden, ik kan de weg niet vinden, ik spreek mijn talen niet, ik ben bang om in zee te gaan, zonder kaasschaaf kan ik niks, wijn drink ik met draaidop. Kijken naar De slimste mens helpt ook niet echt. Waarom weten vrouwen zo weinig van de wereld? Na één ronde liggen ze eruit, uitzonderingen daargelaten. Ik ben niet mijn zusters hoeder, maar toch schaam ik me plaatsvervangend.

Ik word gevraagd voor van alles – Zomergasten, Kopspijkers, Heel Holland bakt, Buitenhof, Het mooiste meisje van de klas, zelfs Das Magazin toont interesse – maar ik kijk wel drie keer uit. Kapper ziek, moeder op bezoek, vliegtuig gemist, niets om aan te trekken. Toon mij een wereldkaart en het wordt me zwart voor de ogen, vraag me een fles melk aan te geven en ik laat ’m uit mijn handen vallen. Ik stotter, ik bloos, en ik kan niet slapen omdat ik opeens denk dat ik nergens meer woorden voor heb, of omdat er van dichtbij tegen me wordt geschreeuwd: ontspan eens een beetje.

Als iemand anders dit zou schrijven zou ik alleen maar denken: heb een leven en hou je kop er verder over.

Twitteren helpt ook al niet. Sterker: twitteren maakt het erger. Ik waag me er nog maar net aan, en voel me alsof ik op een nieuwe school ben aanbeland waar heel andere regels gelden. Met een afwachtende houding kom ik er hier niet, laat staan met heerszuchtig zwijgen. Ik moet op mijn handen gaan zitten om niet een generaal gefeliciteerd allemaal! de wereld in te zenden, en dan heel hard weg te rennen.

‘Twitter?’ Jonathan Franzen trekt er deze week in The Guardian zijn meest verachtende hoofd bij. ‘Over mijn lijk.’

Nu las ik een woord, het bleef aan me haken, het was in een interview van Michel Krielaars (NRC) met Katja Petrowskaja, schrijfster van een roman die het goed had gedaan kennelijk, Misschien Esther. Ik ga de roman niet lezen, die is niet voor mij, te wereldlijk met oorlogen en jodendom, maar ze zei wel iets dat me trof: ‘Mijn boek is gebaseerd op de angst dat ik alles door elkaar haal. De angst voor het nemen van beslissingen is ook de angst om volwassen te worden. In die angst ben ik een echt Luftmensch.’

Je bent van rubber, zei laatst iemand tegen me. Wat toch wel gek is, want ik ben van staal

Krielaars geeft gedienstig tussen vierkante haken een uitleg van het begrip Luftmensch: Jiddisch voor iemand die zich niet met praktische zaken bezighoudt. Hé, dacht de gek die een lang pad van identificerend lezen had afgelegd, van Eline Vere tot aan Frans Laarmans: dat ben ik. Ik heb een hekel aan praktische zaken. En als er een woord voor is, is het vast niet erg.

Toch knaagde er ook meteen iets. Eerder in mijn leven ben ik liefkozend betiteld als Wendehalsje. Dat liefkozend had ik er zelf bij bedacht. Ja dacht ik trots, vervuld van het visioen van een sierlijke vogel met een lange hals waardoor de alerte veelkleurige kop alle kanten op kan draaien, ik ben een Wendehals. Tot bleek dat opportunisme van het ergste soort ermee wordt aangeduid: Wendehalsen waren de DDR-burgers die tijdens de Wende niet wisten hoe snel ze van politieke overtuiging moesten veranderen.

Je bent van rubber, zei laatst iemand tegen me.

Wat toch wel gek is, want ik ben van staal.

Luftmensch, het klinkt als een geuzennaam. Het klinkt als iemand die haar energie weet te doseren, die weet waarover ze zich wel en niet druk hoeft te maken. Als iemand die haar woorden kiest, om op het juiste moment toe te slaan. Als iemand die de slimste mens is, ook al weet ze niks. Autorijden? Zo achterhaald. Topografie? Tweedehands kennis. Twitteren? Applausje voor jezelf.

Ja mensen, ik ben een luchtmens!

Enig speurwerk leert dat de typische Luftmensch onhandig is, nooit geld heeft, op zo’n manier advies geeft dat niemand luistert, liever boeken leest dan dat ie ergens in participeert, letterlijk het hoofd in de wolken heeft, en grenst aan de schlemiel.

Een schlemiel is een sukkel, dat weet ik dan weer meteen.