Toch heb ik ja gezegd toen het nieuwe kabinet mij verzocht voorzitter te worden van de nationale commissie ‘Smaak’. Hoe nu? Na die inleidende zinnen ben ik toch akkoord gegaan met mijn plaats op de voordracht ‘Smaak’?
Inderdaad. Ik zal het u uitleggen. Al enkele weken betrapte ik mijzelf op gevoelens jegens Oranjesupporters. Gevoelens van irritatie, gevoelens over te vergaand nationalisme dat namelijk niet gestoeld was op werkelijke vaderlandsliefde maar op voetbal. Gevoelens over ordinaire luidruchtigheid. Gevoelens over de domheid van mensen die riepen dat ‘wij’ de finale zouden halen, dat ‘wij’ zo goed zijn, terwijl godbetert 22 tot 28 goed verzekerde en betaalde mannenbenen dat werk doen en niet de slappe stelten van de roepers.
Er bleek echter bij mij een grens te worden overschreden. Ik haatte oranje vlaggetjes en ballonnetjes aan auto’s. Ik verachtte mensen met oranje kledingstukken in de stad. Ik werd gestoord van alle huizen waaraan oranje dingen waren bevestigd en alle cafe-interieurs die drukker versierd waren dan met Koninginnedag. Op de dag dat wij de verjaardag van Mijn Vorstin vieren, heb ik dat soort haatgevoelens geheel niet, maar dit terzijde.
Ik walg van mensen met vlaggetjes op hun wangen, petjes, T-shirts en andere symbolen. Maar als ik ooit iemand in levenden lijve tegenkom met een schuimrubber oranje klomp op zijn/haar kop, dan vermoord ik hem/haar. Vandaar het voorzitterschap van de nationale commissie ‘Smaak’.
Rubriek
Smaak
Als echte democraat wil ik mijn smaak niet opdringen aan andere mensen. Ik zal heus niet gaan beslissen wat Nederlanders mooi of lelijk moeten vinden. Ik wil geen oordeel hebben over wat werkelijk ordinair is en wat niet. Ik ben niet van plan medeburgers bepaalde dingen te gaan verbieden. Ik ben niet degene die grenzen trekt en landgenoten gaat vertellen ‘tot hier en niet verder’.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1994/28
www.groene.nl/1994/28