Etentjes zijn een orgie van culinaire acrobatiek geworden. Ik erger me in restaurants al aan obers die komen uitleggen wat er op het bord ligt en hoe de kok dat voor elkaar heeft gekregen, maar nu gebeurt het ook in eigen kring: ‘Dit is een salade van gefourageerd paardebloemblad met luchtgedroogde lamsham uit Dwingeloo, het geheel door Rianne besprenkeld met een vinaigrette van biologische walnootolie en vijftien jaar oude witte balsamico. Smakelijk.’

Smakelijk is hier een opdracht. Rianne is niet voor niets de halve stad af gegaan op haar Montessori-fiets met bloemenkrat voor die lamsham, onderwijl vurig hopend dat volkstuin­moeder Kate niet te vroeg zou opduiken met haar paarde­bloemblad.

Ik snap niet waarom het nodig is dat iemand mij vertelt wat er in eten zit en hoe dat is klaargemaakt. Niet bij kennissen en al helemaal niet in een restaurant, waar ik aan de hand van de menukaart heb besloten wat ik wil eten. Straks komen ze ook nog vertellen in wat voor een pan de vis is gebakken.

Het is de schuld van de televisie en ik ben bang voor wat komt, want zelf kleren maken wordt het nieuwe koken. De bbc, waar alles vijf jaar eerder gebeurt dan op de Nederlandse tv, is al begonnen met naaiwedstrijden. Binnenkort, op bezoek bij kennissen, krijgen we uitgelegd dat Christa haar deux pieces heeft afgewerkt met paspelzakken en een contrasterende bies ‘voor een zeker Mad Men je ne sais quo’.

Zou er niet zoiets bestaan als amusements-entropie? Zeg maar, dat het begint met sterren dansen op het ijs en dat het concept steeds barokker wordt – sterren springen in het water – tot het uiteindelijk implodeert onder zijn eigen geschifte gewicht en sterren zich verkleden voor een sprookjesfiguren-gangbang?

Niks tegen handig met naald en draad, trouwens. Op de middelbare school vermaakte ik mijn eigen kleren. Broekspijpen smaller, shirts getailleerd, of juist wijd, kragen erop en eraf. Heel rustgevend, heel bevredigend. Bovendien kon je toen, helemaal waar ik woonde, maar kiezen uit twee merken spijkerbroek en vormeloze truien van Fruit of the Loom. Die ene keer dat ik de hand wist te leggen op een pistachekleurig safaripak ben ik een half jaar lang nageroepen.

In Assen was je blues (want Harry Muskee) en dan droeg je jeans, cowboylaarzen en een jack, of je was een Molukker en dan kon je soul zijn. Mijn voorkeur voor Motown en Stax boven Cuby and the Blizzards was te onbegrijpelijk. Ik heb nog een tijdje overwogen om een mode-opleiding te volgen. Per slot van rekening begon Yves Saint Laurent ook te ontwerpen omdat hij niet kon vinden wat hij wilde hebben. Maar ik besloot het lot niet te tarten en ben gedichten gaan schrijven, wat ook niet veel deed voor de perceptie.

Het is allemaal een kwestie van opvoeding. De oververtegenwoordiging van Duitse genen in onze familie eist op het verbetene af kwaliteit. Mijn vader heeft een half leven lang in Daks-jasjes rondgelopen, die ik beschouwde als het summum van ‘rechts’, hoewel mijn vader een sociaaldenkend man is die links van het midden stemt. Ik moet bekennen dat ik tegenwoordig wel eens naar zulke tijdloosheid verlang. Hip was het niet, maar het klopte. En het was een stuk beter dan vaders van vriendjes die hun levenshouding tot uitdrukking brachten door middel van stevig gebreide truien van de arbeideristische soort. De hele dag op kantoor zitten en er ondertussen bijlopen alsof je nog vier hectare spruiten moet planten, ik kan het alleen maar begrijpen als een soort Hollandse doemaargewoon die schaamte over jezelf en je omgeving verhult. Ik kom ook wel eens schrijvers tegen die het podium beklimmen in een tenue dat suggereert dat ze, ja sorry hoor, net uit de tuin komen. Dan Ethel Portnoy die zich, voor ze achter de schrijftafel kroop, eerst behoorlijk kleedde. Voor haar lezers. Dat die haar niet konden zien, deed er niet toe. Het was een kwestie van respect én eigenwaarde.

Anthony Burgess, zelf altijd onberispelijk gekleed, besteedde in zijn magnum opus Earthly Powers (een van de beste romans van de vorige eeuw) liefdevolle aandacht aan de verpakking van de mens (om het misplaatste begrip ‘mode’ te vermijden). Zijn hoofdpersoon, de lichtelijk tweederangs schrijver Kenneth Toomey, houdt van de goede dingen des levens en dus van zijn garderobe. Misschien komt dat omdat Toomey, als homoseksueel in het Engeland van de vroege twintigste eeuw, toch al gestigmatiseerd was. Wat dat betreft heeft Toomey pech, want hij loopt nu de kans dat dat nog eens gebeurt. De Rotterdamse hoofdbibliotheek plakt namelijk sinds een tijdje regenboogstickers op boeken met homoseksuele thema’s om ze daarna in een ‘roze kast’ te plaatsen. Zo ben je nog niet uit de kast of je staat er al weer in.

We laten graag zien wie we zijn en wat we vinden, door maaltijden, kleding en in de vorm van stickers en speciale kasten, maar al die verscheidenheid maakt volgens mij vooral duidelijk dat we heel erg hetzelfde zijn. Misschien is die gedachte zo onverdraaglijk dat we er van de weeromstuit weer van in een kast kruipen.