Eigenlijk is er maar één uitgeverij in Nederland waarvan je elk boek direct zou herkennen, zelfs als het logootje zou zijn afgeplakt. Het fonds is klein, maar vormvast; het staat voor een klassiek soort literatuur, met de wortels duidelijk in de negentiende eeuw toen het literaire genre werd uitgeslepen, ook al richtte G.A. van Oorschot zijn uitgeverij pas in de twintigste eeuw op. Rivieren van Martin Michael Driessen is dus een echt Van Oorschot-boek: serieus, tijdloos, hoogliterair.

Driessen (1954), een opera- en toneelregisseur, publiceerde eerder al drie boeken, waarvan Vader van God uit 2013 waarschijnlijk het bekendste is. Rivieren is een bundel met drie lange korte verhalen, waar in alle drie een rivier het decor bepaalt, en op een bepaalde manier ook de motor van alle ontwikkelingen is. In het eerste verhaal, Fleuve sauvage, besluit een alcoholverslaafde acteur een Franse rivier af te kanoën om tijdens zijn tocht te bepalen of hij wil stoppen met drinken of niet. In het tweede verhaal, De reis naar de maan, willen twee Duitse vlotters boomstammen stroomafwaarts sturen, helemaal tot de zee. Het derde verhaal heet Pierre en Adèle: het is een klein juweel.

De plaats van handeling is een smal dal dat in tweeën wordt gesneden door een riviertje. Er staan bomen, er is weidegrond, er komt veel wild doorheen. De rechterzijde van de beek is van de boerenfamilie Chrétien; ze zijn katholiek, rijk, arrogant. De linkerzijde is van de boerenfamilie Corbé; hugenoten, arm, stug. Sinds mensenheugenis willen ze niets met elkaar te maken hebben, al weet niemand meer precies waar hun privé-oorlog begon. ‘Omdat de beek in de zomermaanden smal en ondiep was, staken de kuddes over en het was onbegonnen werk ze uit elkaar te houden. Deze vrijzinnigheid strookte niet met het wereldbeeld van de twee families. Geen Corbé wilde een kalf van een katholieke stier; geen Chrétien kon dulden dat een ketterse bok hun geiten besprong.’

Dat het niet louter burgeroorlog hoeft te zijn, weten Pierre Corbé en Adèle Chrétien, die als kleine kinderen ooit samen in het riviertje speelden – maar in de jaren daarna nooit uit de loopgraven van hun families zouden komen. Zo verstrijken de decennia, de eerste vliegtuigen komen over, van dubbeldekkers (‘een door mensenhanden gemaakt ding (…), dat de azuren hemel van Bretagne doorkliefde alsof die nu pas werkelijk werd ontdekt’) tot bommenwerpers die richting Duitsland vliegen.

Pierre lijkt actief zijn best te moeten doen Adèle te haten, zoals de familieplicht voorschrijft

Wie ook weet dat het hun familiestrijd niet hoeft te zijn, is de joodse notaris Eduard Salomon van het nabije dorp, die een plan heeft om de familie te doen schikken. Zijn vader verbiedt het hem, als notaris verdienen ze goed aan de conflicten, en bovendien, waarom zou je de wereld willen verbeteren? Hij maakt er een theologisch argument van. Zei God immers niet ‘met smart zult u kinderen baren; en tot de man zeide Hij; in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten’. Wie ben jij om die smart en dat zweet weg te nemen?

De wereld raakt het idyllische dal, verandert de rolverdelingen. Pierre vecht aan het front in de Eerste Wereldoorlog, Adèle’s man collaboreert en verliest zijn standing in de Tweede. Salomon landt met de Amerikaanse troepen op de stranden van Normandië. Salomon krijgt Adèle en Pierre, older and wiser, aan tafel en doet zijn voorstel, in de beste traditie van een salomonsoordeel: beide partijen hebben het idee dat telkens wanneer de rivier zijn koers verlegt dat in hun nadeel is. Waarom wisselen de families dan niet van land?

Waarschijnlijk zou dit voor veel schrijvers de clou van het verhaal zijn, maar voor Driessen is het slechts een stap naar nieuwe ontwikkelingen en nieuwe bespiegelingen. Alle drie de verhalen in Rivieren (26, 56 en 52 bladzijden lang) voelen aan als veel langer – als hele romans. Pierre en Adèle, mijn favoriet van de drie, werkt zo goed omdat Driessen zo veel onuitgesproken laat. De manier waarop Driessen sprongen in de tijd maakt – door het noemen van vliegtuigen – verwijst naar de voorbij rollende geschiedenis, die hoezeer hij de personages ook raakt ver weg blijft, hoog in de lucht, en niets verandert aan de strijd in het dal. Je voelt instinctief dat voor de ongetrouwde Pierre Adèle altijd een visie op een ander leven is gebleven. Hij lijkt actief zijn best te moeten doen haar te haten, zoals de familieplicht voorschrijft. Hetzelfde moet Pierre betekenen voor Adèle, die is getrouwd met een collaborateur met losse handjes. Wanneer zij en Pierre bij de notaris zijn zegt ze per ongeluk: ‘Ja, ik wil’, in plaats van: ‘Dat wil ik.’ Dat kan een klein foutje zijn, er kan ook een heel leven aan droombeelden onder zitten.

En dan is de rivier in het dal ook nog eens een metafoor voor Frankrijk zelf, een trotse natie die vanaf de tweede helft van de negentiende tot de tweede helft van de twintigste eeuw weinig meer kon dan toekijken hoe het land verloor en weer terugkreeg, weer verloor en weer terugkreeg. De kans bestaat dat ik die metafoor er zelf in zie en Driessen dat beeld niet bewust erin heeft gestopt. Als dat zo is, prima. Een helder, groots verhaal in soepele, zelfverzekerde taal, dat de lezer alsnog de ruimte laat er zelf bij weg te dromen. Wat wil je nog meer?


Beeld: Martin Michael Driessen. Helder, groots (Bob Bronshoff / Van Oorschot)