Tannhäuser, regie Christof Loy © Monika Rittershaus / DNO

Op het einde van de opera lopen, staan en zitten goed en kwaad volkomen door elkaar. De trouwhartige, vroom-christelijke ridder Wolfram troost vriendelijk de wellustige, heidense godin Venus. Daarvoor heeft diezelfde Venus de vrome maagd Elisabeth, die op de grond ligt, vriendelijk toegedekt met haar mantel. Dat gebeurt niet zomaar. In de regie van de Duitse Christof Loy worden de scherpe tegenstellingen in de opera Tannhäuser van Richard Wagner systematisch uitgewist. De setting is steeds dezelfde hal van de Parijse Opéra, of de handeling nu plaatsvindt in de Venusberg, in de hal van een middeleeuws kasteel of in een lieflijk dal. De heren lopen in smoking, of ze nu wellustige verkrachters voorstellen, ambitieuze zangers of vrome pelgrims. Geen gekke ingreep, we geloven toch niet meer in een absolute tegenstelling tussen verwerpelijke wellust en geheiligde maagdelijkheid zoals Wagner die uitbeeldt?

Loy begint zijn enscenering al tijdens de lange ouverture van de opera. Het grijpt terug op een werkelijk gebeurd verhaal over deftige heren die alleen naar de opera gaan om de balletmeisjes te zien. Op het toneel zien we de hal van de Opéra (decor Johannes Leiacker). Daar zit Tannhäuser te componeren aan een vleugel (Wagner zelf?). Van alle kanten komen heren in rokkostuums en smokings (kostuums Ursula Renzenbrink) binnenvallen en jacht maken op prille balletmeisjes in witte tutu’s, die zo van de schilderijen van Degas lijken te zijn weggedanst. Een angstaanjagende orgie, veel van de heren zijn groot en breed, de meisjes frêle en jong. Toch laten die meisjes zich ook niet onbetuigd, ze trekken de heren de kleren van het lijf en klampen zich aan hen vast. Het gaat de toeschouwer door merg en been. De meisjes worden door de ruimte gesmeten en van man tot man doorgegeven (de verbijsterend knappe choreografie is van regisseur Loy zelf). Tannhäuser (in de persoon van de vriendelijke tenor Daniel Kirch) krijgt er blijkbaar genoeg van, hij neemt afscheid van zijn tijdelijke minnares Venus (de flamboyante mezzosopraan Ekaterina Gubanova) en zoekt zijn vroegere geliefde weer op, de kuise Elisabeth (een levendige, meisjesachtige, aanhankelijke Svetlana Aksenova). Maar Tannhäuser bederft het bij haar door bij een zangwedstrijd niet de geestelijke liefde, maar toch weer de wellustige liefde van Venus te bezingen. Hij valt in ongenade en zelfs een bedevaart naar Rome helpt hem niet; de paus weigert hem absolutie te geven. Het is dan Elisabeth die zich ten slotte als een heilige voor hem opoffert, een echte Wagner-oplossing.

Daar kan ook regisseur Loy niets aan afdoen, maar hij kan ons wel in een heilzame verwarring brengen en laten zien dat Elisabeth en Venus niet zulke tegengestelde personen zijn, maar allebei ook droevige, verlaten vrouwen. Ik geloof dat je niet snel weer zo’n interessante uitvoering van deze opera zult beleven. Marc Albrecht dirigeert het Nederlands Philharmonisch Orkest licht en doorzichtig, soms letterlijk dansend en sluit daarmee perfect aan op de intrigerende en zinvolle interpretatie van de regisseur.

DNO, Tannhäuser, t/m 1 mei, Nationale Opera & Ballet, operaballet.nl