Het is de scène die in de originele tekst begint met deze onverslaanbare zin: ‘Die Kirche konnte ich meiden nicht die Kneipe’ – ‘De kerk kon ik overslaan, de kroeg niet.’ Karina Holla verandert in het veelkoppige monster dat ‘Duitse kroegloper’ heet. Grof in de bek. Bier Schnaps door elkaar heen zuipend. Op de grommend kreunende muziek maakt het koboldig manwijf zichzelf groter en de ruimte ook. Een vrouw baart een man. Nee, niet dat, geen transgender. Werken en vreten, daar gaat het om. Zuipen en schransen. Leven of dood. Dat het opgediende gerecht niet koosjer is doet niet ter zake. ‘Eisbein mit Erbsen und mit Zwiebeln und mit Mostrich’ gaat het hoe dan ook worden. Vreet of sterf is het devies. De varkenspoot met erwten, uien en mosterd moet erin en moet erin blijven. Anders valt de tot een ‘hij’ getransformeerde ‘zij’ door de mand. De scène is het opzwepend epicentrum van de theateravond die Fremd-Körper gaat heten.

‘Eet of sterf, het is je laatste kans.

Ik kauw, ik slik, ’t wil niet naar beneden.

Eet of sterf, laat zien wat op je bord ligt.

Ik vreet en vreet. Of word ik opgevreten?

Ben ik het varken? Is varkensvlees mijn lot?

Eet of sterf! Nu rest nog slechts het bot.

Wonderlijk kaal. Zo afgeschransd en schoon.

Zo wit. Zo naakt. Een afgekloven schoonheid.

Waarover allerlei uitslovers al jaren deftig ouwehoeren, dat doet Karina Holla gewoon in haar eentje

Ik zwaai nu zegevierend met de beenderen.

En brul: ICH BIN EIN DEUTSCHER MANN!’

Karina Holla is van de mime. Wat heet: ze is de ongekroonde koningin van de Nederlandse mimekunst. De afgelopen 35 jaar maakt ze bewegingstheater. Na haar opleiding aan de Amsterdamse mimeschool, waar Luc Boyer en Frits Vogels haar leraren waren, kiest ze dwarse en onafhankelijke kunstenaars, vaak vrouwen, als onderwerp van haar werk. Zo stuit ze op het verhaal van de joodse danseres en cabaretière Valeska Gert (1892-1978). In 1985 maakt Holla over dit ‘hässliche Mädchen’ de voorstelling Valeska, ich bin eine Hexe, naar eigen zeggen ‘de blikopener’ van Holla’s leven op het podium. Holla: ‘Met haar dans veroorzaakte deze kleine, koppige joodse heks Valeska Gert oproer op de podia in het Duitsland van de crisis en van Hitler. Ze danst in extase een podiumorgasme bij elkaar, speelt bij Pabst in de verfilming van Brechts Dreigroschenoper, richt haar eigen cabaret op, Kohlkopf. En natuurlijk moet ze voor Hitler vluchten, via Londen naar Amerika, waar ze opnieuw een cabaret begint, Beggar Bar, waar Duitse emigranten optreden en waar Tennessee Williams zijn eerste gedichten en scènes voordraagt. Uiteindelijk keert ze terug naar Duitsland, ondertussen een levende legende. Valeska Gert was echt een kolfje naar mijn hand. Mijn voorstelling over haar ging niet over een dansloopbaan, maar over hoe ze uit haar leven theater maakte, hoe haar leven theater wás. Net als bij mij.’

Binnen in Holla wonen in veel gedaanten de meest uitzonderlijke en afzichtelijke monsters

Holla is altijd inspiratie blijven putten uit de jaren die om zo te zeggen ‘haar tijd’ zijn, háár jaren, het interbellum, de Weimarrepubliek, de ‘jaren van de lange schaduwen’, de tijd van de grootmeesters in de Duitse stomme film. Het Archief van Overtollige Kennis uit 2007, een van haar talloze succesvoorstellingen, vertelt het verhaal van Lev Theremin, de uitvinder van het eerste elektronische muziekinstrument ooit, kgb-spion, bedrieger, minnaar. Bij die voorstelling begint Holla iets te doen wat ze sindsdien is blijven doen – ze omkranst haar performance met het verhaal over haar fascinatie voor het onderwerp. Die verhalen en inleidingen zijn minstens zo fascinerend als de voorstellingen zelf. Uiteindelijk maakt Holla over haar eigen theaterleven, in combinatie met het werk van de door haar bewonderde beeldend kunstenaar Louise Bourgeois, een solo die over het kunstenaarschap-an-sich gaat en over gekwetst worden. Onder het toeziend oog van de man die ondertussen haar vaste regisseur is geworden, Gerardjan Rijnders, creëert Holla in 2009 de fascinerende productie Etre blessé, over gekwetst, verwond en ‘gezegend’ zijn in de kunsten. Kort daarvoor maakt ze met drie leraren én collega’s uit de mimewereld, Frits Vogels, Wim Meeuwissen en Ide van Heiningen, een van haar mooiste, de voorstelling Falten, over dat andere onderwerp dat haar is blijven fascineren: de schoonheid, de zeggingskracht en de kwetsbaarheid van het ouder wordende lichaam. Die stukken zijn allemaal ruimschoots in maar vooral ook búiten Nederland te zien geweest – sinds het midden van de jaren tachtig is Holla een theaterpersoonlijkheid met een Europese uitstraling. Waarover allerlei uitslovers al jaren deftig ouwehoeren, dat doet zij gewoon in haar eentje. En dat al jaren achter elkaar. Als docent, regisseur en performer.

Een voorstelling maken die geheel vertrekt vanuit een bestaande toneeltekst, dat deed ze nog niet eerder. Begin jaren tachtig zag ze een Duitse productie in het Holland Festival die op haar netvlies bleef hangen. Vooral door de markante kop van de vrouw die speelde, Lore Brunner (Holla: ‘Ik kende die kop. Zo’n hoofd dat je niet vergeet’). Het gegeven, het verhaal, de tekst, dat alles vervaagde, maar het masker van de vrouw bleef hangen. Ergens in de afgelopen jaren dook het weer op. Maar nu met het verhaal dat erbij hoort, zo’n verhaal uit een krantenknipsel. Geen vrouw uit de kunst deze keer. Voorzover ze de kunsten kent, reikt die bekendheid niet verder dan het sprookje van Sneeuwwitje. Dat verhaal geeft haar leven glans. Deze vrouw is kortom meer een overlever uit de sloppen, aan de onderkant, bij de achterdeur. Na de dood van haar man leeft Ella Gericke twaalf jaar lang in de gedaante van haar eigen man, als kraandrijver in een groot staalconcern. Ze knipt haar haren, vermaakt de kleren van haar man, zorgt dat de collega’s haar herkennen als kraandrijver Max Gericke. Ze zuipt bier en vreet varkensvlees. Ze neemt foute baantjes aan in de Hitler-tijd, om maar niet gekeurd dus herkend te worden. Ze steekt haar hoofd in de strop van de levensleugens. En ze kan niet meer terug. Ze overleeft. En wordt daarna betrapt en ontmaskerd. Ze krijgt een proces aan haar broek. En dat proces haalt de krant.

Bertolt Brecht schrijft een kort verhaal over haar, althans over een vrouw zoals Ella Gericke. Het verhaal verdwijnt naar de plank en komt later in een bundel. De betrekking heet het. Of: In het zweet uws aanschijns zult gij geen brood eten. Een halve eeuw later leest een van Brechts leerlingen en bewonderaars, acteur, regisseur en schrijver Manfred Karge (1938), het verhaal en hij besluit er een toneelsolo van te maken. Hij schrijft en regisseert in 1982 het stuk Jacke wie Hose, wat ‘lood om oud ijzer’ betekent. Het stuk is sindsdien in ongeveer alle Duitstalige stadstheaters opgevoerd en in zo’n 25 landen overal ter wereld (in Nederland en Vlaanderen gespeeld door Viviane de Muynck). En het is verfilmd, als Man to Man, met Tilda Swinton. De oerversie van het stuk, een voorstelling uit Bochum, met Lore Brunner en die markante kop van haar, die heeft Holla in 1983 gezien in het Holland Festival. En nu gaat ze het zelf spelen. Op haar manier. Onder de titel Fremd-Körper.

Ze heeft een stem als uit een diep gewelf, Karina Holla. Met haar kleine lichaam kan ze zo ongeveer alles spelen, maar dan ook werkelijk álles. Binnen in haar wonen in veel gedaanten de meest uitzonderlijke en afzichtelijke monsters. In een kleine studio in de ‘warme buurt’ van de Amsterdamse 1012-wijk kruipen, dansen, marcheren en wandelen al die figuren door de ruimte: SA- en SS-mannen, het aandoenlijke kantinemeisje Puppchen, de medische-keuringsgriezel, de kerels uit de Kneipe, de Rot Front-agitatoren van de communistische partij. Op twee stoelen speelt Holla het sterfbed van Max Gericke, alsof ze sur place naar gene zijde vliegt. Net iets eerder, zojuist nog, laat ze Max na de eerste seks met zijn natgemaakte, doorrookte bruine vingers ‘Sneeuwwitje’ schrijven op Ella’s bezwete buik. In beide scènes weet je van schoonheid nauwelijks waar je kijken moet. Maar Holla is dan al weer verder. Ze is niet van de subtiel gedoseerde inleving. Ze is van de mime. Ze is een podiumpersoonlijkheid die razendsnel kan schakelen op de tonen van de muziek die partner in crime Henk van Riemsdijk uit zijn apparaten tovert.

Van de schrijver Manfred Karge heeft ze persoonlijk toestemming gekregen om Jacke wie Hose op haar manier, met haar magische middelen, als Fremd-Körper te maken. Ze is een paar weken voor de première naar Berlijn gegaan, om het hem voor te spelen, in een repetitieruimte van het Berliner Ensemble, waar Karge als acteur en regisseur werkt. Hij had een paar kleine aanwijzingen, leek verder zeer tevreden. Holla speelt het stuk in flarden Duits en met tussenteksten in het Nederlands, maar verder vooral in het Engels. Want ze gaat ermee op tournee. Door Europa. In ieder geval naar Zweden, naar Stockholm, waar Teater Giljotin mee produceert.

In Nederland krijgt ze nauwelijks nog de middelen om voorstellingen te maken. Ze lijkt hier een soort van afgeserveerde kunstenaar geworden, verstoten via geleerde commissies, die over haar werk schrijven dat het ‘naar binnen gekeerd is, waardoor zij geïsoleerd kan raken’. Zulks soort proza waar je van plaatsvervangende schaamte van door je hoeven zakt. Het krenkt Holla lichtelijk, maar het deert haar niet meer: ‘In het buitenland zag ik makers die een extra hypotheek op hun huis namen of een lening afsloten om een voorstelling te kunnen maken. Dat heeft me moed gegeven om door te gaan.’ Een doordouwer, die Holla. Karakterologisch hoogstwaarschijnlijk verre familie van Ella Gericke.


Fremd-Körper gaat op 26 en 27 september in première in de Toneelschuur Haarlem, ook nog op 11 oktober in Korzo Den Haag


Beeld: Karina Holla in Fremd-Körper: Met haar kleine lichaam kan Holla zo ongeveer alles spelen (Joshua Walter).