Nabokovs Ada was mijn eerste Waterloo. De Erwin-triologie van Joyce & Co had me naar die magistrale roman toegedreven en meermalen probeerde ik er, in een verlekkerd aangeschafte Penguin-editie, uit wijs te worden. Het lukte niet. Nabokovs Engels was me in deze roman te machtig.

Dat was een harde klap. Tot op dat moment dacht ik het Engels vrijwel even goed te beheersen als een native speaker en romans moesten uiteraard in de oorspronkelijke taal gelezen worden. Dit dubbelbesluit kenmerkt de Nederlandse literaire snob even feilloos als de afwezigheid van reisgidsen zijn toeristische evenknie. Beiden denken méér, beter en vooral hoger te zien en zo’n houding schept voldoende welbehagen om al datgene wat men daardoor over het hoofd ziet niet eens te missen.

Ik ben er langzamerhand van teruggekomen, na een herhaalde aanvaring met Prousts Recherche en een mislukte gooi naar Musils Mann ohne Eigenschaften, want voor minder doet een snobistische ezel het niet. Het verstand brak noodgedwongen door bij de vierde steen op de weg. De ongenaakbaarheid van Joyce’s Ulysses was erkend genoeg om een vertaling te wettigen — als hulp naast (alweer) de Penguin-editie: dat nog wel.

Sindsdien heb ik enkele jaren in het buitenland gewoond en mijn dagelijkse omgangstaal is al lang niet meer het Nederlands. Dat is fnuikend voor ieder taal snobisme. Hoe langer ik andere talen spreek, des te minder begrijp ik er de finesses van. De pretentie me in enig idioom met een native speaker te kunnen meten bleek, net als mijn literaire plicht tot het lezen van onvertaalde originelen, een gewild kosmopolitisme. Bij de confrontatie met de echte wereld blijkt dat al snel hoogstprovinciale sjiek te zijn, die overschrijding van de landsgrenzen slecht verdraagt.

In het laatste nummer van het vertalerstijdschrift Filter beschrijft Frank Ligtvoet eenzelfde ervaring. Ook hij moet ooit slachtoffer geweest zijn van de Nederlandse misvatting dat iedereen binnen de rijksgrenzen moeiteloos Engels leest en schrijft. De praktijk van zijn redacteurschap bij uitgeverij Contact wees anders uit, zo schrijft hij, maar de moeite die het hem kostte een Engelstalig manuscript te doorgronden viel niet op te biechten. Hoe gewoon die onbeholpenheid is, bleek pas na langdurige onderdompeling in het levende Engels. Na acht jaar wonen in New York kun je het je bovendien veroor loven te erkennen dat die nooit helemaal zal verdwijnen.

Ligtvoet voorziet zijn biecht van een handige huis-tuin-en-keukentest voor het eigen, inmiddels gelouterde begrip van het Engels. Hij leest het nawoord van Coetzees Elizabeth Costello in het Engels en schrijft simultaan in het Nederlands op wat hij daarvan begrijpt. Een echte vertaling levert dat niet op, maar wel een maat voor het begrip. Wat blijft er bij de lezing van het origineel over van de nuances die volgens het oorspronkelijkheids snobisme in een vertaling onherroepelijk teloor gaan? Met de echte Nederlandse vertaling naast zijn leesverslag concludeert Ligtvoet dat dat bitter weinig is. Erger nog, zelfs de ware kosmopoliet wordt slachtoffer van verkeerde lezing, interpretatiefouten en tekortschietende kennis van het Engelse idioom. Met meer aandacht en een rustiger tempo zouden de meeste van die fouten wel te vermijden zijn. Maar zo leest een lezer nu eenmaal zelden. Zo veel precisie is de vrijwel exclusieve deugd van de vertaler.

Dat Ligtvoets bekentenis verschijnt in een «tijdschrift over vertalen» maakt haar nog niet tot een oratio pro domo. Het is de erkenning, door een niet-vertaler, van de bijna onoverbrugbare kloof die ons scheidt van iedere taal waarin we niet zijn groot gebracht en waarin het, zelfs met het beste intellect en onderwijs van de wereld, voor bijna iedereen behelpen blijft — op die enkele genieën na wier namen juist daarom iedereen kent.

Nabokov is er één van, maar Ada heb ik nooit meer gelezen. Pas nu, meer dan twintig jaar later, kom ik erachter dat er toen al een vertaling bestond, onbekend in het buitenland waarin ik vertoefde. In de tussentijd is er een tweede verschenen. Een eerste ironie: in Filter schrijft de uitgever Mark Pieters, aansluitend op Ligtvoet, over zin en onzin van hervertalingen. Een tweede: geen van beide Nederlandse Ada’s is nog verkrijgbaar.