Ondertussen is er niemand meer die ontkent wat iedereen eigenlijk al jaren weet: dat het tijdperk van de mediatycoon, van William Randolph Hearst tot Silvio Berlusconi, voorbij is. Oftewel dat het bezit van een blad, krant, televisie- of radiostation niet langer een bron van rijkdom maar van gesappel is. Vandaar ook de vraag die op dit moment tallozen overal op de wereld bezighoudt: wat nu?

Het meest eerlijke en vermoedelijk ook enig juiste antwoord is: we weten het niet, niemand weet het. Maar dat antwoord telt niet want stuurt duizenden bedrijven en honderdduizenden mensen het bos in. En dus duizelt het van de antwoorden, veelal afkomstig van de brutalen onder ons, de bladendokters, krantenmakelaars, televisiekenners, mediachirurgen, uitgeefstrategen en andere profeten. Verreweg de meesten van hen suggereren iets digitaals en cross- of multimediaals. Begrijpelijk. De digitalisering is immers de belangrijkste oorzaak van de verandering en dus moet daar ook de oplossing vandaan komen. Toch?

Ondertussen zijn er een paar dingen die we ook zonder profeten wel weten. Een van de belangrijkste daarvan leert de geschiedenis: dat men steeds weer geneigd is nieuwe vormen binnen oude kaders te zoeken maar dat de uitkomst steeds weer een andere, verrassende is. Het gevolg van deze wetenschap is een onoplosbaar dilemma: hoe iets vinden dat onbekend is? Dat is, behalve voor de enkelen onder ons die over een uitzonderlijk creatief vermogen beschikken, welhaast onmogelijk en dus schippert men in 99 van de 100 gevallen binnen die bestaande kaders.

Een van de grootste mediagoeroes van de twintigste eeuw, Marshall McLuhan, bedacht voor een dergelijke vorm van denken en werken de fraaie term ‘horseless carriage syndrome’. Daarmee verwees hij naar de eerste auto’s die er inderdaad uitzagen als koetsen maar dan zonder paard. ‘Wij zien het heden in de achteruitkijkspiegel’, schreef hij in een gepopulariseerde versie van zijn denkbeelden met de titel The Medium is the Massage (niet message). ‘Wij marcheren achterstevoren de toekomst in.’

In de begindagen van de televisie sprak men van ‘radio met ogen’

Zo is het. Er zijn duizenden voorbeelden, van Columbus (die op zoek ging naar het China van Marco Polo en zo Amerika ontdekte), via de Franse Maginot-linie (waarmee de Tweede Wereldoorlog voorbereid werd alsof hij een loopgravenoorlog zou zijn) naar zo goed als alle mediavernieuwingen. Zo imiteerde de vroege fotografie de schilderkunst en onderscheidden de oudste films zich niet of nauwelijks van het theater. In de begindagen van de televisie sprak men van ‘radio met ogen’. Terecht, want die vroege televisie deed wat dankzij internet tegenwoordig talloze radioprogramma’s opnieuw doen: men zette in de geluidsstudio gewoon een camera neer en registreerde ‘talking heads’. Dat televisie eigen wetten kent en iets volstrekt anders is dan radio drong slechts langzaam door.

Hetzelfde probleem zien we nu bij het maken van digitale journalistiek. Zij is in bijna alle gevallen traditionele journalistiek – papier, radio, tv – maar in gedigitaliseerde vorm. Een kind kan bedenken dat dit niet de juiste vorm is. Maar geen profeet weet wat die vorm wel is.

De meest veelbelovende en daarom ook steeds weer genoemde voorbeelden van dit moment zijn Firestorm van The Guardian, Snowfall van The New York Times en, om ook iets Nederlands te noemen, Berry en Kunsthal van NRC Handelsblad. Bij goed zoeken blijken deze crossmediale journalistieke producten, sinds kort veelal aangeduid met de genreterm ‘snowfallen’, enkele onder vele te zijn en min of meer dezelfde kenmerken te hebben: gebruikmakend van mooi stilstaand én bewegend beeld, met op de achtergrond geluid en liefst met een minimum aan woorden, vertellen ze een verhaal waar je doorheen moet scrollen en dat je onderweg de gelegenheid geeft uitstapjes te maken naar ondersteunende verhaaltjes, websites, informatiebronnen, interviews, filmpjes en geluidsfragmenten. Sommige van deze crossmediale verhalen zijn inderdaad fraai (en om die reden ook duur om te maken!) maar of ze de toekomst zijn, ik betwijfel het. Ik ben bang dat zij de toekomst lijken voor degenen die gewend zijn aan traditionele vormen – print, tv, radio – en onder de indruk zijn van de digitale vernieuwingen. Resultaat, inderdaad, paardenloze koetsen.

Blijft de vraag hoe de journalistieke racewagens van de toekomst eruit zullen zien. Als ik het wist, was ik morgen miljardair. Maar voor twee dingen steek ik mijn hand in het vuur: 1. dat ze wat vorm betreft heel anders zullen zijn dan op dit moment gedacht wordt en 2. dat ze inhoudelijk zullen brengen wat goede journalistiek altijd gebracht heeft: een verhaal gebaseerd op onderzoek.