De Tour de France is net begonnen en direct hebben we al iets bij de kop. De proloog werd afgetekend gewonnen door de Zwitser Fabian Cancellara. Soeverein. Een krant noemde de winnaar een wielrenner met ‘ongekunsteld fietsen als specialiteit’. Dat werd bewezen door de manier waarop de Zwitser, met ‘enorme dijen, gedrongen postuur en een karakteristieke stuurse kop’, de acht kilometer afraffelde: ‘Gewoon hard op de pedalen duwen, dat was het succesrecept.’ En dat kan Cancellara. ‘Zodra het onecht en ingewikkeld wordt, verliest de Zwitser zijn interesse.’
Mooie boel.
‘Hij is de machine zonder gebruiksaanwijzing. Zet hem aan en hij benadert de perfectie. (…) Cancellara reed geen centimeter te veel in Londen. Hij stampte met 60 km/uur door Hyde Park. Iedereen keek naar hem, hij keek alleen naar het asfalt. Het werd door hem gestreeld.’
We hebben dus een machine, zonder gebruiksaanwijzing, die het asfalt streelt.
Wie machine zegt, en perfectie, denkt ook aan Roger Federer, tennisser. Wimbledon gewonnen. Over hem wordt gezegd dat hij de perfecte tennisser is, vrijwel foutloos, als een machine. Net als Cancellara is Federer een Zwitser. Maar daar ligt het niet aan. Het is een teken des tijds. Alles wordt ongekunstelder. Je ziet het in vele sporten. Versobering. Efficiëntie. Doelgerichtheid. Effectiviteit. Geen verspilling. Geen risico.
Zoals alles is ook dit de schuld van het kapitalisme. Spelers willen niet per se winnen, maar zorgen in de eerste plaats dat ze niet verliezen. Dat moet van de coach. De coach streeft naar lijfsbehoud, mikt heel berekenend op de zevende plaats. In zijn team liever geen risicofactoren. Daarom gaat Tom de Mul bij Ajax weg. Hij, de flegmatieke, ‘mooie’ voetballer, gedijt niet in de sfeer daar, die vindt hij te hard.
De coach moet van het bestuur. Dat wil geen verlies maken en moet zorgen dat de aandeelhouders niet ontevreden worden en gaan morren, want dan rollen er koppen.
En dat allemaal onder het mom van ‘realisme’. De coach die behoudend en ongekunsteld voetbal laat spelen, zegt: ‘Nee, ik ben niet laf, ik ben realistisch.’
Maar wij willen helemaal geen realisme, dat hebben we thuis ook. We hebben het overal en altijd, realisme. In de sport willen we, als in de kunst, juist even verlost worden van dat alles overheersende en versaaiende realisme. Zoals kunst kan provoceren, vervreemden, ontregelen, verwarren en verbazen, zou sport dat ook moeten kunnen. Schoonheid bieden. Ongekende emoties oproepen. De wereld scheef zetten.
Maar dat doet de sport van tegenwoordig niet. De sport van nu is economie. Handel. Statistiek, met ‘machines zonder gebruiksaanwijzing’. Ongekunstelde persoonlijkheden. Zet ze aan en ze doen wat ze is opgedragen. Tot in de perfectie, soms.
Maar dat willen we niet. We willen overdrijving, aanstellerij, tierlantijnen, pracht en praal. Tscheu La Ling. Er moet meer gekunsteld gesport worden. We willen gekunstel op de fiets. Kunstrijden op de fiets.
‘Gekunsteld’ wordt altijd pejoratief gebruikt. Dat is jammer en niet terecht. Gekunsteld fietsen is toch veel leuker dan ongekunsteld fietsen? Niet ‘geen centimeter te veel’, maar juist heel veel centimeters te veel. Niet zo hard mogelijk op de pedalen trappen, maar af en toe iets zachter, en even een voet in de nek leggen. Voor het publiek. Ter vermaak. Niet alleen maar naar het asfalt kijken, maar gezellig nu en dan knipogen naar leuke meisjes langs de weg, of achterom, of even in de spiegel of het haar wel goed zit, of de ogen dicht. Met losse handen fietsen. Op één wiel. Achteruit rijden. Andersom op de fiets gaan zitten. Op de fiets gaan liggen en trappen met de handen. Met z’n vijven een piramide vormen, met een vlaggetje in de top. Jongleren met drinkbussen. Een spandoek uit de bilnaad laten wapperen, opeens.
Gekke geluiden maken. Een stukje karton met een wasknijper aan het voorwiel vastmaken. Een spaak in iemands wiel steken. Een salto maken met fiets en al. Letters plassen. Shirt over het hoofd trekken. Doen alsof iemand een lekke band heeft door heel hard ‘psssss’ te sissen.
Luid scabreuze liederen zingen. Alleen een zwembroek dragen. Een papegaai meenemen op de schouder. Op een bakfiets komen aanzetten voor de start, of op een velocipède, of een driewieler. Een heel grote koptelefoon opzetten en dan heel hard en vals meezingen met Jan Smit. Een Gordon-masker dragen. Rubberen namaakborsten voorbinden. Zo’n enorme plastic bril met oogbollen die eruit floepen. Door een megafoon dingen roepen (‘Het is afgelast!’ ‘We moeten de andere kant op!’ ‘Nummer 136, je ketting loopt eraf!’ ‘Hé, kale, er zit poep aan je schoen!’).
Lekker gekunsteld. Dan win je misschien niet, maar je krijgt een ander soort waardering, die ook heel waardevol is.