Joyce Hes spreekt liever niet van achterstandswijken. De oud-voorzitter van de Coornhertliga spreekt liever van «wijken onder druk.» De Indische buurt in Zwolle is zo'n wijk. In 1994 was de druk er tot snelkookpanhoogte gestegen. Er brak een rel los waar de ME aan te pas kwam. Tot ongenoegen van de buurt werd die uit de hand gelopen ruzie tussen een Antilliaans en een inheems gezin breed uitgemeten in de krant. En vooral ook vertekend. Degenen die zich verkeerd geportretteerd voelden, vroegen om een rectificatie, maar kregen die niet.

Mr. dr. Hes raakte vorig jaar als onderzoeker betrokken bij de Indische buurt. Er staan 350 vooroorlogse woningen, bijna alle verhuurd door een woningbouwvereniging aan gezinnen met lage inkomens. Vroeger was het een homogene arbeidersbuurt, in de jaren zeventig was werkloosheid er hoog en chronisch en werd de bevolking gemengder. Het rijtje probleemkenmerken van begin jaren negentig klinkt bekend: schulden, (mannelijke) drankzucht en medicijnverslaving. En niet te vergeten een onuitroeibaar slecht imago.

Deze week verschijnt Recht doen aan de buurt, het onderzoeksverslag van Joyce Hes, uitgegeven door de stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie (SMVP). Sinds 1995 werkt de SMVP samen met het Landelijk Centrum Opbouwwerk (LCO) aan «lokale ondersteuningsteams» rond «sociale zelfredzaamheid» van bewoners in zo'n veertien Nederlandse stadswijken. Bijna overal gaat het om een koppel van twee beroepskrachten, een opbouwwerker en een wijkagent. Zij stimuleren de bewoners om op eigen kracht hun gevoelens van onveiligheid beter de baas te worden, indachtig de filosofie van de vorig jaar overleden politiepsycholoog Frans Denkers.

Het Bewoners-innovatieteam Zwolle (Bitz) bestond al toen het project sociale zelfredzaamheid van start ging. Een wijkagent, een opbouwwerker en — uniek voor Zwolle — ook iemand van de woningcorporatie, hadden na het incident een mandaat gekregen om het vertrouwen te herstellen, desnoods met behulp van onorthodoxe methodes.

Hes sprak met bewoners, eerstelijns hulpverleners, leidinggevenden en ambtenaren over (on)veiligheid, (on)recht en woonbeleving. Hes: «Mij viel op dat de bewoners, anders dan SMVP en LCO aannamen, de onveiligheid in de zin van criminaliteit niet als eerste en grootste probleem noemden. Wat de bewoners vooral hoog blijkt te zitten, is de houding van de instanties. Als zij een klacht of een voorstel hebben over verkeersonveiligheid, overlast of vervuiling wordt er onvoldoende aandacht aan besteed. De relatie met de buitenwereld is verstoord. Ze voelen zich gediscrimineerd en niet serieus genomen. En terwijl ze het zelf een gezellige buurt vinden, komen ze maar niet van dat negatieve etiket af. Dat voelen ze als onrecht.»

Ook mankeert er in de Indische buurt weinig aan de sociale zelfredzaamheid en de sociale cohesie, ontdekte Hes. «Deze the ma’s uit het beleid leven niet sterk. Als instanties jou niet serieus nemen, ga je de problemen vervolgens zelf maar oplossen. De bewoners bleken dus reuze zelfredzaam, al pakte dat niet altijd goed uit. Het kan ook escaleren.» In een volksbuurt als deze geldt het als een vertoon van onvermogen als men de instanties platloopt.

De theorie van SMVP en LCO in dit project, dat mensen te afhankelijk zijn geworden van politiezorg, gaat hier niet op. «De sociale-zelfredzaamheidsgedachte gaat uit van kwaliteiten als zelfbewust optreden, kunnen vergaderen en onderhandelen, brieven kunnen schrijven. Allemaal vaardigheden uit de burgerlijke cultuur, die in de Indische buurt niet dik gezaaid zijn. De klassieke opbouwwerkvraag — hoe kun je mensen helpen zich zodanig te organiseren dat hun stem wordt gehoord? — is een andere dan de vraag hoe mensen zich weer veilig kunnen voelen in de wijk. Wanneer je op die laatste vraag antwoordt dat mensen zich eerst de middenklassecultuur eigen moeten maken, dan voor onderstel je dat het onmogelijk is om zich veilig te voelen in een volkscultuur.» Hes noemt die denktrant gevaarlijk en een uiting van superioriteitsgevoelens.

Zoals wel vaker in woonwijken met een lage status bemoeiden vele instanties zich met het Zwolse buurtje. Echter, men werkte veel al langs elkaar heen en stelde het instellingsbelang voorop. De bewoners schoten er in elk geval niets mee op.

Voordat de zaak in 1994 escaleerde, had de buurt voorgesteld om analoog aan de pas veel later in Amsterdam-West bedachte buurt vaders, een ouderraad in het leven te roepen die erop kon toezien dat conflicten over kinderen en jongeren niet uit de hand zouden lopen. De gemeente reageerde niet op het voorstel, wat de bewoners het gevoel gaf dat het eerst fout moest gaan voor de instanties in actie kwamen. Afstand tussen het bestuur en de bevolking en afschuiven — laat een andere instantie het maar oplossen — zijn de buurt een doorn in het oog.

Hes heeft in haar lange loopbaan als onderzoeker, adviseur en publicist een manier van kijken ontwikkeld waarin het objectieve en het subjectieve dichter bij elkaar komen. Ze wil een genuanceerd beeld van de werkelijkheid geven, geen valse tegenstelling tussen top-down en bottom-up. Of, in het begrippenpaar van de socioloog Habermas, tussen de (vermaledijde) «systeemwereld» en de (goede, onschuldige) «leefwereld».

In Rotterdam-Zuid lukte het Hes niet het onderzoek op die manier te doen omdat het onmogelijk bleek om de bewoners bij elkaar te krijgen. En de terugkoppeling naar de onderzochte bewoners in verschillende stadia is een voorwaarde voor postmodern verhalend onderzoek over dit thema.

Heeft het project sociale zelfredzaamheid recht gedaan aan de Indische buurt in Zwolle? Hes concludeert dat het Bitz-team in Zwolle een succes is. De bewoners hebben meer vertrouwen gekregen in de instanties. Juist doordat agent Wessel van der Maaten, opbouwwerker Joop Schinkel en corporatiemedewerker Freddie Trompetter zo toegankelijk zijn, escaleren conflicten over kinderen in de Indische buurt niet meer zo snel. Volgens de wijkagent houden meer mensen zich aan de regels en is het aantal vaste klanten van justitie gedaald. Bewoners vinden dat de buurt erop is vooruitgegaan. De druk op de wijk is duidelijk verminderd. Het verhuispercentage is gestabiliseerd. Meer mensen zetten zich in als vrijwilliger en er zijn verschillende activiteiten opgezet om de buurt leefbaarder te maken. Zo werd een straat officieel afgesloten voor autoverkeer nadat de bewoners dit aanvankelijk zelf hadden gedaan.

Het succes is volgens Hes te danken aan de persoonlijke kwaliteiten en de inzet van de wijkagent, de opbouwwerker en de corporatieman: «Ze kennen iedereen en iedereen kent hen. Ze sluiten aan bij de buurtcultuur, ze zijn benaderbaar en bieden praktische hulp. Tegelijkertijd stellen ze duidelijk hun eigen grenzen.» Het trio begon destijds met relaties leggen. «Ik heb 350 spreekkamers», zegt er een, doelend op het aantal huishoudens. Al snel hadden de buurtbewoners door dat de heren er ook echt waren als je hen nodig had. Zo heeft het team zich ingespannen voor twee gezinnen die dakloos raakten door een brand. In de buurt wordt het Bitz-team hogelijk gewaardeerd. Niet onbelangrijk is verder dat de drie mannen een relatief grote vrijheid van handelen hebben gekregen van hun eigen organisatie.

Als laatste succescomponent noemt Hes de «personalistische» waardenoriëntatie. «Je kunt het ook sociale zelfredzaamheid noemen, of opbouwwerk. Hoe dan ook vertrekt deze filosofie vanuit een positief mensbeeld. Er is sprake van een ontmoeting, niet van hiër archie. De nadruk ligt op diversiteit en uniciteit. Er is een oriëntatie op wat mensen bindt en men spreekt elkaar aan op de verantwoordelijkheid als mens die ook in een gemeenschap leeft.»

Toch is het doel nog lang niet bereikt. Niet alleen de bewoners, ook het Bitz-team, de maatschappelijk werker, de kinderwerker en andere eerstelijnswerkers met wie het driemanschap samenwerkt, hebben nogal wat kritiek op de instanties. De «taaie strijd» om dingen voor elkaar te krijgen bij de gemeente en ervoor te zorgen dat gemaakte afspraken worden nagekomen en toezeggingen naar behoren worden uitgevoerd. Het schottenprobleem. Het gebrek aan afstemming. De kantoortijdencultuur bij de gemeente, de Riagg, de reclassering en de sociaal-pedagogische dienst, die niet past bij de werkelijke noden en behoeften. Hes: «In mijn onderzoek naar sociale vernieuwing in de Rotterdamse wijk Feijenoord heb ik al beschreven hoe eerstelijnswerkers in feite vaak problemen oplossen die zijn veroorzaakt door andere instanties. Dat was in 1990. Ook in de Indische buurt heb ik geconstateerd dat veel problemen voor komen hadden kunnen worden als de organisaties eerder naar de bewoners en de eerstelijnswerkers hadden geluisterd.»

In een vorig jaar verschenen studie naar het grotestedenbeleid in Rotterdam waarschuwde Joyce Hes dat de kracht van deze benadering tegelijk de zwakte is: «Het is een proces van lange adem. Het Bitz-team zegt zelf ook dat je hier niet mee kunt stoppen, want dan ben je alles kwijt. Dit is een generatieoverstijgend, duurzaam project. Pas na een jaar of tien, vijftien krijg je een cultuuromslag bij de instanties.»

Gemakkelijk zal dat niet gaan, vreest Hes. «Het instrumentele managementdenken grijpt bij het openbaar ministerie, de corporaties en het welzijnswerk om zich heen. Er is sprake van een fixatie op een beperkt aantal meetbare activiteiten. Zogenaamd ondankbare taken blijven liggen. Het lijkt of de afstand toeneemt. De bewoner, de klant, de burger of de cliënt verdwijnt nog verder uit het vizier. Zacht is een scheldwoord geworden, je kunt alleen carrière maken als je nog verder van de mensen af gaat staan.»

Het Bitz-team mag dan succesvol zijn, Joyce Hes is niet blind voor de valkuilen van de personalistische benadering. «De creatieve beroepskracht zet tijdelijk de regels opzij voor de goede zaak. Dat kan leiden tot machtsmisbruik en willekeur als je niet uitkijkt.» Is daar iets tegen te doen met behoud van het goede? «Jazeker. Het beste tegenwicht is om in elk stadium van het project de bewoners te consulteren en open te staan voor kritiek. Daarnaast is een cultuur van reflectie op het functioneren van de eigen organisatie een tegenwicht. Ook heb je een openbare, kritische en maatschappelijke discussie nodig over een dergelijk andere toepassing van de regels.» Daarin kan ook het regelsysteem zelf ter discussie komen te staan. «Wanneer zou blijken dat eerstelijnsberoepskrachten systematisch moeten afwijken van de regels om burgers en woonbuurten recht te doen, dan kun je je afvragen of dat systeem niet zelf zou moeten veranderen. Ik hoop dan ook dat de SMVP en het LCO een meer signalerende rol gaan spelen. Ze kunnen doorgeschoten instrumenteel managementdenken aan de kaak stellen als ze dat zien bij de lokale overheid of de andere instanties. Die methoden werken immers contraproductief als je probeert de sociale zelfredzaamheid te stimuleren. Ze leggen alleen een nog zwaardere druk op de wijken.»

Dat de juriste Hes bij het opbouwwerk is terechtgekomen, wekt geen verbazing. Ze promoveerde in 1981 bij de kritische criminoloog en strafrechtprofessor Louk Hulsman, op de eerstelijnsrechtshulp en de ongelijke toegang tot het recht. «Wie kunnen gebruik maken van rechtsvoorzieningen die tot voordeel strekken? Het zijn vooral de middengroepen die een beroep doen op het civielrecht. Burgerrechten, het huurrecht. Maar de lage-inkomensgroepen krijgen voor al te maken met de repressieve kanten van het recht: het strafrecht, het vreemdelingenrecht. Al in de jaren zeventig zag ik een kloof tussen vraag en aanbod. Er wordt met een bureaucratische blik naar de vraag gekeken. Ik heb daar toen het pleitbezorgersmodel voor ontwikkeld. Hulsman is abolitionist en werd als een softie gezien, critici beweerden dat hij de slechtheid van de mens niet wilde zien.» Dat is niet terecht, vindt Hes, hij was zijn tijd ver vooruit. «Begin jaren tachtig pleitte hij voor mediation, dader-slachtofferbemiddeling. Nu pas wordt dat omarmd door justitie.»

In de tijd dat ze voorzitter van de Coornhertliga was, wees ze op het feit dat een belangrijk deel van de gevangenispopulatie bestaat uit drugsverslaafden en psychisch gestoorden. «Nu hoor ik gevangenisdirecteuren hetzelfde zeggen. Het strafrecht is een top-down manier om met conflicten tussen mensen om te gaan, het is mensen uit hun context halen, stigmatiseren, isoleren en buitensluiten. Individuen worden bestaft, verkeerde structuren blijven buiten schot. Het justitieapparaat concentreert zich op de eenvoudige zaken. Fraude is bijvoorbeeld nauwelijks aan te pakken. We leven met een fictie, er is een enorm dark number en van de bekende strafbare feiten lost de politie ook maar een klein deel op. Dus we blijken de meeste conflicten zelf op te lossen.»

Een klassieke carrière heeft ze nooit gevolgd. Joyce Hes was gemeenteraadslid in Leiden, lid van de Harmonisatieraad Welzijnsbeleid, die opging in de WRR («Ze zaten daar niet te wachten op mijn advies over wijken onder druk») en tot de opheffing lid van de Emancipatieraad.

Als universitair hoofddocent in Maastricht werkte ze aan een rapport over vrouwenrechten. «Toen dat niet doorging, ging ik aan mezelf twijfelen. Nu ben ik freelancer. Bij het opbouwwerk voel ik me thuis. Het mens beeld spreekt me aan. Martin Buber heeft het zo mooi gezegd: ‹De oorsprong van elk conflict tussen mij en mijn medemensen is dat ik niet zeg wat ik bedoel en dat ik niet doe wat ik zeg.› Bewoners prikken het feilloos door als instanties dingen zeggen die ze niet menen. Ze moeten tachtig keer vergaderen om een speeltuintje opgeknapt te krijgen. Wat daar in de Indische buurt moet gebeuren, is gewoon een kwestie van fatsoen. De wijkwethouder uit Zwolle begrijpt het, maar vaak is het probleem bij bestuurders: het niet willen zien. Ze sluiten de ogen voor dingen die hen niet goed uitkomen, ze worden afgerekend op wat de politiek wil. Of ze gedragen zich krampachtig om geen promotie mis te lopen. Maar dichtbij komen is dé oplossing voor wijkproblemen. En dat willen ze niet weten. Stel je toch eens voor dat het zo simpel zou zijn. Dan zou het hele gedoe neerkomen op de nieuwe kleren van de keizer.»