De verhalen van Andrej Platonov (1899-1951) zijn een aaneenschakeling van verbazingwekkende zinnen, die dubbelzinnig lijken maar niet zo bedoeld zijn, net als Moskou in de titel van de nagelaten roman. Als weesmeisje heeft Ivanovna Tsjestnova de voornaam Moskou gekregen; ze is een wees, zegt ze, geen dochter van de revolutie, zoals de directeur haar voorhoudt wanneer ze van school is weggelopen. Zij wil maar één ding, gelukkig zijn, en al jong voelt zij zich één met de natuur: ‘Ze was er nog maar zo kort aan gewend om in de wereld te leven en zo blij dat alles hier zo goed bij haar paste - bij haar hart, haar lichaam en de vrijheid.’ Haar gevoel is niet afhankelijk van haar gedachten, ‘maar van haar sterke hart en haar gezondheid’; geen wonder dat zij voor anderen de belichaming van het natuurlijke is. Je kunt ook zeggen dat zij het hoofd in haar hart heeft, en zo hoort het, want het gaat bij Platonovs figuren fout als het hart in het hoofd schiet; het gelukzaligst zijn degenen die met hun handen denken. DE MANNEN DIE in Moskou’s leven komen, bijna allemaal bedeesde naturen, proberen stuk voor stuk hun liefde voor haar en hun ‘heilsverwachting van het socialisme’ met elkaar te verzoenen. Zo is er de werktuigkundige Sartorius, die van Moskou denkt dat zij bevrediging heeft gevonden voor haar dwalende hart. Dat is iets waar hij zelf naar snakt, omdat hij van de egoïstische fysieke begeerte verlost wil zijn om zich volledig aan het gemeenschappelijke leven te kunnen wijden. Hij laat zich door haar overhalen om zijn kunde in dienst te stellen van een noodlijdend bedrijf in weegschalen. Gekweld door zijn liefde voor het meisje Moskou - ‘liefde kan geen communisme zijn’, heeft zij hem geleerd, en ‘hartstocht betekent verdriet’ - vraagt de ingenieur aan Sambikin, een andere stille minnaar van Moskou: ‘Jij bent dokter, jij weet toch waarvoor het leven uiteindelijk dient… Waarom duurt het zo lang en waarmee kun je het troosten of voor altijd opvrolijken?’ Sambikin is een jonge assistent-chirurg die leeft voor zijn werk en altijd en onophoudelijk denkt, ‘over het leven van de materie en over zichzelf’, terwijl zijn ledige hart hunkert: ‘Dag en nacht volgde hij de loop van de wereldgebeurtenissen en zijn verstand leefde in angst vanwege zijn verantwoordelijkheid voor heel de waanzinnige lotsbestemming van de materie.’ Hij is bezig met een onderzoek over de dood, en hij meent ontdekt te hebben dat als iemand op sterven ligt zich een stof in het lichaam afzet met een weergaloze levensenergie die misschien te gebruiken is om het leven eeuwig te rekken, ‘merkwaardig, het meest levende verschijnt op het moment van de laatste adem… De natuur heeft zijn maatregelen goed verzekerd!’ Sambikin zal Sartorius laten zien waarvoor het hele leven dient, en in Het Instituut voor Experimentele Geneeskunst fileert hij op de ontleedafdeling het lijk van een meisje. ‘(“Het is een mooi meisje,” sprak de chirurg onzeker; hij dacht even aan de mogelijkheid om met deze dode te trouwen - ze was mooier, trouwer en eenzamer dan vele levenden. “En nu zullen we zien waarvoor het leven over het algemeen genomen dient…”(’ In de darmen zit nog niet verwerkt voedsel, maar de arts laat zien dat er tussen het voedsel en de ontlasting nog een leeg stuk is. ‘(“Deze leegte in de darmen zuigt de gehele mensheid in zich op en beweegt de wereldgeschiedenis,” zegt de chirurg: “Dit is de ziel, ruik maar!” Sartorius rook eraan. “Dat zegt niets,” zei hij. “Als we die leegte opvullen, wordt iets anders de ziel.”(’ Uit de reacties blijkt het grote verschil tussen beide mannen: terwijl Sartorius vindt dat ‘dit ook de allerbeste, doodgewone ziel’ is, neemt Sambikin geen genoegen met minder dan ‘universele duidelijkheid’, en hij wenst ‘overeenstemming aangaande alle punten van geluk en leed’. Sartorius lijdt onder de onvolkomenheid van de wereld maar besluit uiteindelijk, in navolging van Moskou, het leven dat hem wordt aangedaan te nemen zoals het is. Sambikin is iemand die vindt dat men beter de wereld kan overdoen. DAT GROTE VERSCHIL tussen ogenschijnlijk verwante geesten komt nog duidelijker naar voren in het romanfragment dat in de jaren tachtig in de KGB-archieven gevonden werd, Een technische roman getiteld. De onvoltooide roman De gelukkige Moskou is trouwens ook nooit gepubliceerd, zoals dat met verscheidene werken van Platonov uit de jaren twintig en dertig het geval is. Hoofdpersoon van Een technische roman is de treinmachinist Doesjin die elektrotechniek is gaan studeren. Hij is de ware gelovige: ‘We gaan elektriciteit maken en dan is het hele communisme kant en klaar’; hij streeft ‘de absolute technische verovering van het totale heelal na’ - bij dat grootse perspectief valt alles om hem heen in het niet, hijzelf incluis. Hij is bereid mensen op te offeren ten behoeve van het toekomstige geluk van de hele mensheid. ‘s(Ochtends kleedt hij zich aan om zich in de strijd met de wereldchaos te storten. Zijn tegenstrever - ook in de liefde - is een ingenieur met een bescheiden ziel die werkt 'aan de oplossing van de armoede van vandaag, en niet van die van morgen’. Maar waar is de vrijheid?, vraagt hij zich tenslotte af: ‘Ze ligt ver in de toekomst - achter bergen met werk, achter nieuwe dodenakkers.’ Platonov heeft tegenover de autoriteiten toen ze zijn werk verboden altijd volgehouden dat hij met zijn verhalen niets anders wilde dan het bolsjewisme steunen. Hij geloofde oprecht in de verbale beloften van het communisme, zoals hij als ingenieur ook heilig in de elektriek geloofde. Cynische commissarissen vertrouwden die naïviteit niet; anderen konden alleen maar satire zien in Platonovs figuren die de communistische slagzinnen letterlijk namen en onmiddellijk ten uitvoer wilden brengen. Uit deze twee onvoltooide manuscripten blijkt dat Platonov wel degelijk kritiek had, op de knappe koppen met lege handen, degenen die, omdat ze de wijsheid van de hele geschiedenis in pacht hebben, menen voor anderen te moeten denken; maar kritiek op het socialisme had hij niet, het was zoals de techniek voor hem het toonbeeld van gezond verstand, het moest alleen niet tot in de verre toekomst worden uitgesteld, maar diende hier en nu soelaas te bieden, of zoals Sartorius zegt: ‘Was je eenmaal in het leven gekomen dan kon je deze mogelijkheid niet achterwege laten - je kon immers nergens anders heen.’