‘Ik woon drie kwartier rijden van een vluchtelingenkamp. Twee jaar geleden zag ik beelden ervan op de televisie. Het was koud in Libanon, ik zag kinderen die stierven van de kou, ik had het zelfs koud in mijn verwarmde appartement in Beiroet. Het probleem kwam zo dichtbij. (Ze zit met haar jas aan aan een tafel in een Amsterdamse hotelbar) Ik stapte in mijn auto en reed naar het kamp in de Beka-vallei. Duizenden vluchtelingen zitten er in tenten. De eerste keer dat ik er binnenkwam, zakte ik met een been diep in de modder. De hygiëne is slecht. In het midden loopt een stroom water waarin mensen hun afval gooien. Maar ik kreeg ook te maken met veel gastvrijheid, mensen nodigden me uit.

Ik wilde iets doen, iets wat betekenis heeft. Ik begon samen met een paar anderen soep te maken en deelde die uit aan Syrische vluchtelingen op de markt in Beiroet. Maar ik wilde meer doen, iets structureler. Hoe kan ik mijn vak inzetten en een boodschap van vrede brengen, dacht ik. Ik maak kookboeken. Soep is comfort food, soep biedt troost.

Als president en medeoprichter van de slow food-beweging in Beiroet ken ik kookboekenschrijvers van over de hele wereld; topchefs als Yotam Ottolenghi en Claudia Roden doneerden een recept. Ik heb ze allemaal gemaakt, geproefd, mijn kinderen kunnen geen soep meer zien. (Haar zeventienjarige dochter aan de overkant van de tafel lacht) Ik heb er 75 uitgekozen, ik heb er een jaar over gedaan. Het kookboek is verschenen in Amerika; Nederland is het eerste Europese land dat een eigen editie heeft, onder anderen Ron Blaauw en Jonnie Boer droegen bij. De opbrengst uit de verkoop gaat naar het voedselprogramma voor Syrische vluchtelingen van de unhcr.

Het is de slechtste tijd ooit bij ons in Libanon. Slechter nog dan toen we oorlog hadden. De economie, de enorme instroom van Syrische vluchtelingen, de regering, de afvalcrisis: onze straten liggen vol, al maanden wordt het vuilnis niet opgehaald. Er zijn geen oplossingen, er is geen hoop. Iedereen heeft er genoeg van. Onze economie draait op toerisme, maar toeristen komen niet meer. We zijn een wanhopig land.

“Waarom help je geen Libanezen?” zeggen ze in Libanon. Er is veel weerstand tegen het project. Voor mij bestaan Syriërs of Libanezen niet, het gaat mij erom dat het mensen zijn. Mensen in nood. Met het geld dat ik verdien door het boek heb ik bijvoorbeeld een afspraak kunnen maken met het ziekenhuis in de Beka-vallei, waardoor Syrische kinderen geopereerd kunnen worden.

Zelfs journalisten schrijven niet over dit project. De meeste Libanezen zien Syrische vluchtelingen als last. We zijn met vijf miljoen en vangen bijna twee miljoen Syrische vluchtelingen op. Libanon is een vulkaan. Alle shit van de regio wordt bij ons gedumpt. Hoeveel kunnen we nog dragen? De regering doet niks. De toekomst is voor ons een groot vraagteken. Een Derde Wereldoorlog dreigt.

Alle jongeren vertrekken. Mijn zoon studeert al in Parijs, mijn dochter wil volgend jaar ook weg. (Zij wil naar de kunstacademie in Parijs en laat een paar tekeningen zien) Ik wil vrede. Ik wil eindelijk vrede. Ik heb de oorlog meegemaakt in 1989 als klein kind. Toen ik tien jaar was, vluchtten mijn ouders naar de Verenigde Staten. Na acht jaar zijn we teruggegaan. In 2006 was er weer oorlog. Die dreiging, die onveiligheid. Ik had toen kinderen, dan is het nog erger.

Al die strijd om religies, het vernietigt onze planeet. Ik ben katholiek, maar ik zou een veel bredere religie willen. Ik vind eten belangrijk, vrienden, simpel plezier in het leven. We willen allemaal hetzelfde; veiligheid, eten, onze toekomst maken.

Dit boek heeft mijn leven veranderd. Honderden mensen hebben geholpen. Hoe meer je kunt doen voor anderen, hoe beter je je voelt. Het is ook een boodschap van hoop. Syrische vluchtelingen doen ertoe.’


Barbara Abdeni Massaad, Soep voor Syrië: Recepten om onze mensheid te vieren, Uitgeverij Lemniscaat, € 24,50