Met een geroutineerd gebaar zoomt de beveiligingsbeambte in op een reiziger die met de roltrap omhoog komt naar perron 2a van Amsterdam CS. Verstrooid kijkt de reiziger me aan, alsof hij niet verder dan een meter van me is verwijderd. De camera’s zijn geïnstalleerd na de ongeregeldheden op Koninginnedag 2001 en zijn een instrument voor crowd control, maar met hetzelfde gemak kun je gedetailleerd iemands gelaatsuitdrukking bestuderen, of op zijn horloge zien hoe laat het is. Deze camera’s, «domes» genaamd, zijn hoog in de nok van de stationsoverkapping geïnstalleerd en met het blote oog nauwelijks te ontdekken. Ze kunnen 360 graden draaien en honderd meter inzoomen. Het enige wat je als burger nog ziet is het bordje «cameratoezicht», maar die bordjes zijn in Nederland zo talrijk geworden dat bijna niemand er nog aandacht aan besteedt.

De traditionele protesten tegen camera’s — Big Brother is watching you — zijn verstomd. Als burgers hun stem al verheffen, is het om méér camera’s te eisen, niet minder. Ook als politiek item is cameratoezicht gedevalueerd: deze zomer protesteerde de PvdA tegen het schrappen van de beloofde camera’s op kleine stations. Zelfs GroenLinks kan tegenwoordig met cameratoezicht leven; in de Amsterdamse binnenstad stemde de partij in met een tweejarig experiment. Niet van harte, maar toch.

Onder actiegroepen is eveneens weinig verzet merkbaar, ondanks de uitstekende handleidingen op het net om camera’s onklaar te maken (de technieken variëren van plastic zakken en verfpistolen tot kabels knippen en stenen gooien). Een ludieke uitzondering vormt actiegroep Spot The Cam die vorige week zaterdag is begonnen met het fotograferen van camera’s in de Amsterdamse binnenstad. Om burgers bewust te maken van alle camera’s die op hen zijn gericht, worden de foto’s geplaatst op www.spotthecam.nl.

De camera is een gewaardeerde gezel geworden in de openbare ruimte, een grote broer die een oogje in het zeil houdt. Vanwege de vervelende bijklank van Big Brother spreken sommigen liever van Soft Sister, de liefdevolle zus die alles van je mag weten.

«Af en toe is de wereld in de ban van een collectieve dwaling», zegt rechtsfilosoof Paul Cliteur. «In de jaren zeventig en tachtig was dat de privacy. De bescherming daarvan begon religieuze vormen aan te nemen.» Cliteur is een uitgesproken voorstander van cameratoezicht: «Vroeger hield Gods oog ons in de gaten, maar sinds de kosmische politieagent ons is ontvallen en sinds tante Sjaan niet meer de hele dag voor het raam staat, moeten we andere vormen van toezicht verzinnen. In het openbare domein zie ik geen enkel bezwaar tegen camera’s: als ík iets mag zien, dan een camera ook.»

Cliteur is, naast minister Remkes van Binnenlandse Zaken, een van de sprekers op de Landelijke Cameradag die 30 oktober in Rotterdam wordt gehouden. Het enthousiasme van Cliteur klinkt ook door in de ondertitel van het congres: «Cameratoezicht, wat brengt het ons, wat leert het ons en hoe gaan we daarmee verder?» Het is niet meer de vraag of we camera’s krijgen, maar hoe en waar.

«Het gebrek aan weerstand verbaast me, cameratoezicht walst gewoon door», zegt Huub van Hoof, senior consultant van TNO Maatschappelijke Veiligheid en verantwoordelijk voor het maken van cameraplannen voor een groot aantal stations en binnensteden. «Mensen voelen zich onveilig en dan moeten er camera’s komen, terwijl er ook andere maat regelen denkbaar zijn.» In het blad Beveiliging besprak hij deze maand twee metastudies. De ene evalueerde 22 Engelse en Amerikaanse onderzoeken naar cameratoezicht en de andere 13 studies naar het effect van betere verlichting. En wat bleek? De camera’s zorgden voor een reductie van de criminaliteit met twee procent, betere verlichting zorgde voor een afname van twintig procent.

Cameratoezicht bestaat pas kort. De NS installeerden negen jaar geleden de eerste camera’s op stations, maar dat betrof half private plekken. Het eerste cameratoezicht in de openbare ruimte staat op het conto van de gemeente Ede die in januari 1999 twee beweegbare en zeventien vaste camera’s ophing in het centrum. Een andere early adaptor was Groningen, waar in december van datzelfde jaar veertien camera’s in de binnenstad verschenen. Twee maanden geleden was de evaluatie gereed. Heeft het geholpen? Enerzijds niet, anderzijds wel. Enerzijds gaat over de cijfers, anderzijds over de gevoelens. Het aantal geweldsincidenten bleef stabiel, rond de vierhonderd per jaar. Ook de geïnterviewde politiefunctionarissen vinden «dat de afgelopen twee jaar weinig is veranderd in de aard en de omvang van de uitgaanscriminaliteit». Wel is de aangiftebereidheid — en daarmee het aantal processen-verbaal — toegenomen, evenals de kans dat verdachten bekennen.

Dan het anderzijds. Geïnterviewde bewoners en bezoekers zijn enthousiast: 91 procent van de bewoners vindt cameratoezicht positief, net als 85 procent van het uitgaanspubliek. Het aandeel bewoners dat zich «weleens onveilig» voelt daalde van 43 naar 27 procent. Bij de bezoekers van de binnenstad nam die categorie af van 53 naar 40 procent. Het percentage mensen dat zich beknot voelde in de privacy hield daarmee gelijke tred: het daalde van een kwart bij de plaatsing naar vijf procent bij de laatste meting.

«Er is een kleine maatschappelijke elite die privacy hoog in het vaandel houdt, maar op straat vinden wij die niet terug», zegt de Groningse onderzoeker Bielemans die een gevoel van spijt niet helemaal kan onderdrukken. «Burgers willen camera’s in de hoop op een transparante, beveiligde samenleving. Maar ze vergeten dat die de camera’s ook moeten worden uitgelezen en dat er voldoende politie moet zijn om in te grijpen.» Niet verwonderlijk dat het tegenwoordig vooral bestuurders en politiecommissarissen zijn die een rem zetten op onbeperkte uitbreiding van het aantal camera’s.

Op de Nederlandse stations hangen op dit moment in totaal 960 camera’s. Aanvankelijk werden de beelden per station afgelezen, maar sinds maart vorig jaar is er een centrale Camera Toezicht Ruimte (CTR). Deze ruimte is gevestigd op Amsterdam CS, maar het had ook op een bedrijventerrein in Schin op Geul kunnen zijn. In ploegendienst werken hier dertig beveiligingsbeambten van Securicor. Vierentwintig uur per dag komen de beelden binnen en een computerprogramma verdeelt ze over drie tafels met elk zes monitoren. Achter elke tafel zit een beveiligingsbeambte die de beeldblokken van tien seconden kan onderbreken als hij ergens onrechtmatigheden ziet. Bij onraad belt hij naar de spoorwegpolitie van het betreffende station, andersom kunnen dienstdoende agenten de CTR ook vragen om ondersteunende beelden. Niet alle beelden worden bewaard: elk groot station heeft maximaal zestien «risicocamera’s» waarvan de beelden worden opgeslagen. Politie en openbaar ministerie kunnen met een fax verzoeken om een kopie van die beelden; in de CTR staat een extra tafel met apparatuur om cd’s te fabriceren.

«Officieel krijgen we nooit bericht of onze beelden hebben geholpen om het bewijs rond te krijgen», zegt Monique Holland, junior adviseur sociale veiligheid van NS Stations, «maar in werkcontacten met de politie horen we weleens wat positiefs.» Ook harde gegevens over het effect van de camera’s op de veiligheid ontbreken: de camerabewakers werken goeddeels in het luchtledige.

Om alert te blijven mogen de beveiligers maar twee uur achter elkaar de monitoren uitlezen, daarna surveilleren ze twee uur op het station. «Achter de monitor let je op het gedrag van mensen: bedelen, rondhangen, samenscholen. Door het surveilleren in Amsterdam heb ik natuurlijk het voordeel dat ik probleemgevallen hier sneller herken dan in, pak ’m beet, Rotterdam», zegt een dienstdoende beveiligingsbeambte.

De spoorwegpolitie van Rotterdam is niet blij met de afstand tussen werkvloer en camera-uitlezing. «Ze doen daar wel hun best», zegt hoofdagent Lesley Hostmann, «maar zij kennen onze vaste klantjes niet en ze weten niet waar iemand zich hier allemaal kan verstoppen.» Samen met TNO wordt nu een plan opgesteld om — gelijktijdig met de vervanging van de oude zwart-witcamera’s door beweegbare kleurencamera’s — de Rotterdamse politie mee te laten kijken naar de beelden van hun eigen treinstation. Tegelijkertijd zal de politiepost worden verplaatst van de huidige locatie achter de bagagekluizen naar de stationshal. Daar komt een frontoffice waar de reizigers niet alleen de politieagenten zien, maar ook de monitoren. Het veiligheidsgevoel moet daarmee een forse impuls krijgen.

Gevoel, daar draait het om in dit plan, want in Rotterdam zullen de camerabeelden niet stelselmatig worden uitgelezen, dat blijft centraal in Amsterdam gebeuren. Onderhuids gaat de centralisatietendens namelijk gewoon door. Zo besloot de gemeente Den Haag tot de inrichting van een Geïntegreerde Monitor Centrale waar begin volgend jaar de beelden uit de hele stad terechtkomen.

Een verdere groei van het aantal camera’s vereist dat de uitlezing en signalering niet alleen worden gecentraliseerd, maar tevens geautomatiseerd. TNO kwam vorig jaar in het nieuws met een intelligente «agressiecamera» die geweld en afwijkend gedrag herkent en vervolgens automatisch de meldkamer waarschuwt. Voorlopig heeft de software nog moeite om een ruzie te onderscheiden van een omhelzing, maar door beelden te combineren met geluid hoopt Van Hoof van TNO een stap verder te komen. Ook de ontwikkelingen op het gebied van de automatische gezichtsherkenning gaan volgens hem snel. «De apparatuur is al leverbaar en er wordt mee geëxperimenteerd op Amerikaanse vliegvelden. Maar gemakkelijk is het niet om gezichten van bewegende mensen tegen een achtergrond van flikkerende lichtreclames te isoleren en te vergelijken met een foto.»

Cameratoezicht komt steeds verder los te staan van de wereld van vlees en bloed, een ontwikkeling die de Canadese socioloog Lyon grote zorgen baart. Het traditionele bezwaar tegen cameratoezicht — schending van de privacy — vindt hij overkomelijk. Sterker nog, uiteindelijk ontneemt de privacybenadering met haar nadruk op het individu volgens Lyon juist het zicht op de sociale gevolgen van camerabewaking en andere vormen van technologisch toezicht. In zijn vorig jaar verschenen boek Surveillance Society: Monitoring Every Day Live schetst hij deze maatschappelijke effecten.

Risk management is het sleutelwoord geworden in onze steeds complexere wereld: we verdragen steeds minder risico’s, of het nu gaat om koersdalingen, natuurrampen of geweld op straat. Niet alleen het heden moet bewaakt worden, ook toekomstige risico’s moeten worden uitgesloten. Lyon noemt deze nadruk op het inperken van risico’s een «pseudo-moraliteit», een utilitaristische benadering die «andere morele criteria zoals edelmoedigheid, schuld en eerlijkheid effectief vervangt».

Risk management leunt zwaar op de stortvloed van gegevens die de informatiemaatschappij genereert: de meest in het oog springende zijn camerabeelden, andere bronnen zijn de signalen van mobiele telefoons, geldopnames bij een betaalautomaat, nummerplaten bij de inning van tolgelden en cookies die je computer verzamelt tijdens het surfen. Het doel is steeds sociale orkestratie: «Veiligheid, beschutting en gemak zijn het doel van toezichtsystemen, dat is waarom we er — als we ze al opmerken — zo graag aan meewerken.»

Camera’s fungeren als tokens of trust in een snelle, bedreigende wereld. Ze zorgen voor veilige, harmonieuze consumptieplekken, «little downtown Disneylands». De keerzijde daarvan is natuurlijk dat gebieden zonder cameratoezicht al snel het stigma onveilig krijgen, wat zorgt voor een roep om meer camera’s. De scheiding tussen veilige en onveilige zones wordt zo steeds dieper. Per auto — met de deuren vergrendeld — zijn we onderweg van bewaakte zone naar bewaakte zone.

Technologisch toezicht creëert volgens Lyon sorteermechanismen die zijn gebaseerd op stereotypen. Overdreven? Uit de evaluatie van het Groningse cameratoezicht blijkt dat de politie aan het begin van een uitgaansavond preventief gedetailleerde filmopnames laat maken van groepjes waarvan overlast verwacht wordt om daarmee een signalement achter de hand te hebben voor het geval dat.

Is dit al een bedenkelijke ontwikkeling, met de verdere automatisering van het toezicht wordt de menselijke verantwoordelijkheid bovendien steeds kleiner. De straatkennis van een agent van vlees en bloed wordt geformaliseerd in systemen die drijven op risicoanalyse en simulatie. Intuïtie loopt dan over in regelrechte vooroordelen.

Decennialang is de angst voor camera’s gebaseerd geweest op Orwells toekomstvisioenen in 1984. Maar de samenleving ontwikkelde zich heel anders dan Orwell dacht, en dus kon Big Brother uitgroeien tot een wereldwijd amusementsprogramma. Achteraf blijkt de utopie van Aldous Huxley veel beter te kloppen: een heerlijke nieuwe wereld waarin veiligheid en comfort de allesbepalende drijfveren zijn. Tussen de verschillende groepen mensen staan ondoordringbare schotten, niet doordat de staat harde dwang gebruikt, maar door genetische selectie en sociale orkestratie.

Huxley heeft de camera’s en teleschermen van Orwell niet nodig om de onderdanen van zijn wereld in de gaten te houden. Hij laat iedere burger in zijn slaap een kwart miljoen waarschuwingen influisteren om nooit alleen te zijn, opdat niemand zich meer kan of wil onttrekken aan het wakend oog van zijn naasten. De enige die wel alleen wil zijn is de Wilde, en juist hij wordt aan het eind van het boek, als hij zich heeft teruggetrokken uit de Brave New World, stiekem gefilmd door een journalist. De documentaire wordt een tophit en drommen mensen trekken erop uit om de Wilde in het echt te zien, wat hem tot zelfmoord drijft.

Huxleys wereld is nog ver verwijderd — we kunnen nog niet beschikken over bokanovskificatie, soma en hypnopedie — maar de surveillance society die Lyon schetst is wel te beschouwen als een voorfase. Er is helemaal geen Big Brother die al onze gangen volgt en ons permanent in de gaten houdt, maar we leven wel binnen een toezichtsysteem dat ons aan alle kanten pampert. Blijf onder de warme technologische deken en er zal je niets gebeuren, maar wee degene die zich buiten de omhulling waagt.

Terecht wijst Lyon op de Franse oorsprong van het woord «surveillance»: surveiller betekent zowel «toezicht houden op» als «zorgen voor». Deze dubbelzinnige betekenis is essentieel om de snelle groei van het cameratoezicht te begrijpen. Camera’s nemen onze angsten en gevoelens van onveiligheid weg, maar daarvoor moeten we wel een prijs betalen: permanente bevoogding en sociale controle. Die prijs zien we steeds minder als een prijs: wie wil er nog alleen zijn?