
Er is altijd wel weer een ramp die sneller op ons af lijkt te stevenen dan gedacht, of een nobele milieudoelstelling die dik wordt gemist. De economische crisis zorgde een tijdje voor merkwaardig positieve stukjes over het milieu – zo bleek een daling van schadelijke uitstoot een mooi bijproduct van een economie die krimpt. Maar de goed-nieuwstijd is al weer voorbij. Groot slecht nieuws was de afgelopen week dat de milieutop Rio+20 mislukte, klein slecht nieuws dat Nederland achterop raakt in zijn doelstelling om meer ‘groene stroom’ te produceren.
De twee zaken zijn natuurlijk verbonden. Omdat internationale milieuverdragen steeds mislukken en omdat de Europese Unie het goede voorbeeld wil geven, besloten de Europese landen dat in 2020 twintig procent van alle energie in de EU ‘groen’ moet zijn geproduceerd. Om dat te halen, is onder meer het gloeilampje uit de schappen verdwenen. Maar toch gaat die doelstelling mislukken, en sommige landen doen het bepaald slechter dan andere. Nederland kwam vorig jaar, zo becijferde de Rabobank, amper boven de vier procent. Volgens onze regering ligt dat aan die vervelende crisis: jammer genoeg kunnen allerlei goede initiatieven éven niet worden betaald. Dat is natuurlijk niet waar: in werkelijkheid grepen VVD en PVV de economische tegenwind dankbaar aan om ‘groene’ maatregelen weg te snoeien. Ze hebben de tijd mee, want ‘groen’ staat gelijk aan ‘soft’ en soft is ongelooflijk uit, welk onderwerp het ook betreft. In Nederland hangt rond duurzame energie de hardnekkige geur van liefdadigheid, van geitenwollen sokken en zeehondjes redden. Je stapt erin om de subsidies en een ondernemer met kloten pakt iets stoerders aan.
Dat beeld is om meerdere redenen verkeerd en het zal Nederland nog opbreken dat het zo wijd wordt geloofd. Wat de subsidies betreft: alle pvv-geschreeuw ten spijt geeft de overheid vier keer zo veel geld uit aan subsidies voor fossiele brandstoffen dan voor duurzame energie: 5,8 om 1,5 miljard euro. Wat de ondernemingskant betreft: in Europese landen die wél hun groene doelstellingen halen, zoals Zweden en Denemarken, zijn vele ondernemers net als de regering ervan overtuigd dat duurzame energie hun een dik pak winst gaat opleveren. Niet alleen qua milieu, maar even goed qua portemonnee. Fossiele brandstoffen raken namelijk vroeger of later op en dus moet de wereld overschakelen op andere energieproductie. In Scandinavië hameren regeringen er voortdurend op dat zij dan vooraan willen staan om te cashen. Nederland voert daarentegen al twintig jaar een zwabberbeleid waar het om duurzame energie gaat: subsidie aan, subsidie uit. Eerst gingen subsidies naar windmolens, toen was biomassa een tijd hot, toen weer zonne-energie. Meer dan eens werden goudgerande subsidies van de ene op de andere dag stopgezet. En het lukt vaak maar niet om bedrijven zulke duidelijke afnamegaranties te geven dat ze veel geld durven steken in de research development waar ambtenaren van Economische Zaken eindeloos over praten.
Wie denkt dat alleen onverbeterlijk groene Scandinaviërs en andere boomknuffelaars in duurzaamheid investeren, heeft het mis. Met afstand de grootste investeerder in groene technologie is China, met dubbel zo veel investeringen in duurzame energie als de nummer twee, de Verenigde Staten. Datzelfde China dat milieuverdragen tegenhoudt, inderdaad. Of om het concreter te maken: vorig jaar begon in de Wieringermeer de eerste offshore-windmolen te draaien van Nederlands fabrikaat. Eigenaar is het Chinese bedrijf xemc, dat met de aankoop van het failliete Nederlandse Darwind in 2009 een mooi pakket technologie in handen kreeg. ‘Mogen ze hebben’, zal onze grootste regeringspartij ongetwijfeld hebben gedacht.