Nu kun je een soldaat volstoppen met regels van fatsoen. Bijvoorbeeld: je mag tijdens het oorlogvoeren geen vrouwen verkrachten, geen kinderen doodschieten, geen onschuldige burgers vermoorden.

Maar waarom moet je tijdens een oorlog fatsoenlijk zijn?

Het heeft iets schijnheiligs: je mag iedereen die actieve oorlogshandelingen pleegt doodschieten, maar je wordt ook opgedragen de overige burgers, de vrouwen en kinderen te sparen. Maar die jongemannen, die soldaten van die vrouwen en kinderen strijden voor diezelfde vrouwen en kinderen. In een oorlog bestaan geen onschuldigen.

‘En kinderen dan?’

‘Ja, onschuldig, maar ze zullen sterven.’

Oorlog kan rekening houden met leeftijdsgrenzen en tijdelijke schuldvragen.

In een oorlog mag je niet verkrachten, is een mooie eis, maar bijna ondraaglijk om aan te voldoen door de manier waarop er oorlog wordt gevoerd. Net zo min is het doenlijk om burgers of kinderen te sparen, of om af te zien van martelingen. Al die zaken gebeuren in een oorlog.

Het doden van mensen is het ergste, al is dat voor een hoger doel. Bijvoorbeeld onze vrijheid. Al het andere – van verkrachting tot marteling – is dan bijzaak.

Men gaat ten oorlog of niet.

Is derhalve het voeren van een schone oorlog wel een redelijke eis?

Het lijkt erop dat oorlogsethiek vooral is bedoeld om als overheid schone handen te houden.

‘Wij hebben uitdrukkelijk gesteld dat verkrachten en martelen niet mogen en de soldaten die dat hebben gedaan, verdienen de hoogste straf.’

Natuurlijk mag niemand ooit verkrachten en martelen maar het hoort bij het oorlogsspel dat tegenstrijdig genoeg geen spel is, maar de bittere werkelijkheid.

Is deze vrouw een zelfmoord­terroriste of doet ze gewoon boodschappen?

Wie een nette oorlog mogelijk acht, is naïef of probeert schuld af te schuiven.

Ik keer altijd weer terug naar het recente voorbeeld van de drones die in Afghanistan bommen afvuurden. Die werden bestuurd vanuit Denver, Colorado. De drones bevatten camera’s waardoor de soldaten in Denver, met hun negen-tot-vijf-baan, precies konden zien wat er geraakt moest worden en wat ze raakten. Ze zagen dus ook hun eigen vergissingen en de kinderen die ze geraakt hadden. Daar kregen de soldaten last van. Ze verkrachtten niet de Afghaanse vrouwen, maar pleegden meer geweld tegen hun eigen vrouw. Dus werd die camera vervangen door een systeem met rode en groene stippen. Het was een computerspelletje geworden, want de groene pacmans moesten zo veel mogelijk rode opeten.

Was de oorlog nu schoner geworden?

Ach, het is zeker iets anders als je zegt: ‘Ik heb vandaag twaalf rode stippen opgegeten’, dan wanneer je stelt: ‘Ik heb vandaag zes soldaten, drie vrouwen en drie kinderen vernietigd.’

Oorlog blijft een smerige bezigheid.

Een soldaat komt voortdurend dilemma’s tegen die hij moet oplossen: ga ik deze man doden, of niet, is deze vrouw een zelfmoordterroriste of doet ze gewoon boodschappen, is het hier veilig of niet – en ga zo maar door.

Juist omdat hij geen moordmachine is, maar een mens, kent hij vrees en haat. En hoewel het niet mag, meent hij dan recht te hebben op de vrouwen van de vijand.

Hoe zwaar kun je hem zijn verlies van zelfbeheersing aanrekenen?

Ik zou het niet weten. Ik wil ook niet dat de soldaat een vrijbrief krijgt. Ik denk dat we zeker spelregels in de oorlogvoering mogen invoeren, maar dan net als in een spel: we mogen alles doen als de scheidsrechter het maar niet ziet.

Ziet de scheidsrechter (de journalistiek bijvoorbeeld) het wél, dan moeten de schuldigen worden bestraft. Maar hoe zwaar? Daar ben ik ook niet uit.

In de toekomst zullen er meer robots ingezet worden om te vechten.

Die zullen niet verkrachten of martelen.

Die zijn onmenselijk.