Tijdens de kredietcrisis hoorde je het overal rondzingen: de structurele weeffout van de bankenwereld zat niet in het gebrek aan toezicht of in de ongrijpbaarheid van de financiële producten, maar in het feit dat de stoelen in de boardrooms bezet werden door mannen. En wat voor mannen. Krijtstrepen. Bonussen. Hiërarchie.

Lees Michael Lewis, lees Joris Luyendijk. Om in de top van de financiële sector carrière te maken had je talenten nodig die haaks stonden op talenten die vereist zijn om de maatschappij duurzaam draaiende te houden. Bluf, een grote mond, egocentrisme, machismo – testosteron.

In zekere zin zijn zulke cafékrukanalyses van alle tijden; het is een equivalent van de oude feministische utopie dat als de Verenigde Naties bemenst waren door vrouwen er nooit meer oorlog zou zijn. Misschien is dat zo, misschien niet, maar in het geval van de bankenwereld was het zo fijn overzichtelijk: alle banken die in 2008 omvielen of werden gered hadden mannen aan het hoofd. Sterker nog, zoals New York Times-columnist Andrew Ross Sorkin schreef in zijn Too Big to Fail: Inside the Battle to Save Wall Street (2009): de zeldzame vrouwen die de top van een bank hadden bereikt waren steeds de eersten die werden ontslagen toen de aandelen kelderden.

Sinds oudejaarsavond in Keulen wordt het debat over mannen weer over de volle linie gevoerd. En het gaat nu veel verder dan Wall Street. Nu gaat het er eens niet over of meisjes jongens voorbijstreven op school of populairder worden op de arbeidsmarkt, maar wordt het bijna op chromosomaal niveau beweerd: X staat voor problemen, voor agressie, voor onrust.

In een opiniestuk in NRC Handelsblad half januari wees hoogleraar politieke wetenschappen Valerie Hudson erop dat jarenlang onderzoek had uitgewezen ‘dat samenlevingen waarin mannen de overhand hebben minder stabiel zijn. In dergelijke samenlevingen is de kans op meer geweld, oproer en vrouwenmishandeling groter.’ De recente vluchtelingenstroom is een bedreiging voor de Europese geslachtsgelijkheid, schreef Hudson: ‘Volgens de Internationale Organisatie voor Migratie is 66,26 procent van de volwassen migranten die het afgelopen jaar in Italië en Griekenland zijn geregistreerd, man.’

Als je die iom-cijfers per land ontleedde kwam je erop uit dat er per dag in Zweden negentig alleenstaande minderjarige jongens het land binnenkwamen, tegenover negen meisjes. De balans tussen jongens en meisjes zou daardoor in een relatief dun bevolkt land als Zweden snel scheef worden getrokken, meende Hudson, met als gevolg dat talloze mannen geen vrouw zullen vinden, wat er weer voor zorgt dat mannen sneller tot gewelds- en vermogensdelicten zullen overgaan. Want: ‘Hoe sterker de scheefgroei, hoe erger de criminaliteit.’ Europa zou een voorbeeld kunnen nemen aan de nieuwe liberale regering van Justin Trudeau in Canada, suggereerde ze, die met ingang van 2016 alleen nog vrouwen en gezinnen uit Syrië zal toelaten.

Het testosterondebat gaat veel verder dan de graaiers in de banken of de grijpers in Keulen. Bovendien werden ‘Blijf van onze vrouwen af’-slogans van politici meteen verworpen: veel columnisten en twitteraars maakten van de gelegenheid gebruik om erop te wijzen dat vrouwen echt niet alleen op Oud Nieuw onheus worden bejegend, maar consequent en overal, en net zo hard door autochtone als door allochtone mannen. De boodschap die er bewust of onbewust in leek te zitten was: houd maar op met relativeren, houd maar op met sociologische duiding, laat je religieuze of politieke of economische interpretaties maar zitten, het probleem is De Man, punt uit.

In Vrij Nederland schreef Simone van Saarloos, even retorisch als vrijblijvend, dat ze na ‘Keulen’ met het idee speelde zich bij voorbaat aan te geven bij de politie: op een dag zou een man een verkeerde opmerking maken of een handtastelijkheid begaan, en zou ze hem zo hard slaan dat alle jarenlange verontwaardiging eruit zou knallen. Maar, bedacht ze: ‘Komt het bij mannen eigenlijk nooit op om zichzelf vast te laten arresteren?’ Want wanneer je het hebt over geweldsdelicten, waar ook ter wereld, is er altijd een gemeenschappelijke factor te ontdekken – hierbij citeerde ze de Amerikaanse essayiste Rebecca Solnit: ‘Geweld heeft geen ras, klasse, religie of nationaliteit, maar het heeft wel een geslacht.’

Het citaat komt uit Solnits bundel Men Explain Things to Me (2014), genoemd naar haar beroemde gelijknamige essay waarin ze vertelt over een man die haar op een feestje pompeus uitleg geeft over een boek waarover hij in de krant heeft gelezen, waarop zij hem erop wijst dat zij dat boek heeft geschreven, wat de man verder niet van de wijs brengt, hij gaat gewoon door haar de les te leren over haar eigen boek.

Laat je religieuze of politieke of economische interpretaties maar zitten, het probleem is De Man, punt uit

Al jaren is Solnit een van de populairste schrijfsters van non-fictie in de Verenigde Staten, zeker als het aankomt op essays over man-vrouwverhoudingen en machtsstructuren. Toch zijn haar essays in Men Explain Things to Me zelden echt essays, lijkt het, het zijn eerder collages; alsof Solnit een paar decennia krantenkoppen over seksisme en geweld tegen vrouwen heeft verzameld, uit alle katernen, van groepsverkrachtingen in India tot vrouwen die de achternaam van hun man aannemen, en die knipsels door elkaar heeft gehusseld alsof ze allemaal van dezelfde grootheid zijn. Zo springt ze van de anekdote op het feestje binnen een alinea naar de regering-Bush en de war on terror; beide zouden illustreren dat mannen erop uit zijn vrouwen stil te krijgen. Ze vergelijkt het verhaal van een Britse feministische columniste die door laffe anonieme reaguurders belachelijk werd gemaakt met de toen veertienjarige Malala die door de Taliban door het hoofd werd geschoten omdat ze pleitte voor opleidingen voor meisjes in Pakistan. Het verschil tussen de reaguurders en de Taliban, schreef Solnit, is slechts gradueel: ‘Both are trying to silence and punish women for claiming voice, power, and the right to participate. Welcome to Manistan.’

Er zit een typisch stukje ‘Manistan’ in de tweede aflevering van Vinyl, de gloednieuwe tv-serie die Mick Jagger en Martin Scorsese bedachten voor hbo. Vinyl speelt in de jaren zeventig in New York, de Watergate-hoorzittingen zijn op de achtergrond live op tv, in concertzalen spuiten junks hun armen vol, op straat maken pooiers en dealers de dienst uit – het is heel erg pre-gentrification Manhattan. De mannen dragen leren jacks met brede revers, de vrouwen hebben hun beha’s in de kast gelaten. De hoofdpersoon is platenbaas Richie Finestra, die ooit zijn geld verdiende met beukende gitaren, maar nu gladjes gecomponeerde melodieën ziet oprukken in de top-40’s.

De serie begint als hij wil cashen met de verkoop van zijn platenlabel. Maar na het zien van een rockband die zo hard speelt dat de muren van de concertzaal letterlijk beginnen te scheuren, besluit hij verder te gaan. Met de neus nog wit van de coke komt Richie bulderend binnen op een vergadering van zijn scouts. Ze moeten nieuw talent vinden, schreeuwt hij, en snel ook, geen gladde pop, maar echte rock: ‘Think back to the first time you heard a song that made the hairs on the back of your neck stand up. Made you want to dance. Or fuck. Or go out and kick somebody’s ass.’

Zoiets is waarschijnlijk wat Solnit in gedachten moet hebben als ze het over ‘Manistan’ heeft. Een luilekkerland voor mannen, waar het authentieke leven zich pas manifesteert als alle terughoudendheid, of beschaving, zich terugtrekt en alleen dansen, neuken en vechten overblijven.

In zekere zin tapt Vinyl uit hetzelfde vaatje als waaruit Mad Men jarenlang zo zoet heeft getapt: door de mores te tonen van een reclamebureau in de jaren zestig – gedefinieerd door drankmisbruik tijdens kantooruren en schaamteloos seksisme – konden de makers van Mad Men ons een perfecte spiegel voorhouden op onze eigen tijd. Er zat iets aangenaam dubbelzinnigs in. Als kijker kon je je opwinden over de louche levensstijl en je er tegelijkertijd aan verlekkeren.

Maar misschien is het niet voor niets dat series als Vinyl en Mad Men zich in het verleden afspelen. In hoeverre bestaat ‘Manistan’ nog in de 21ste eeuw? In 2008 publiceerde de gerenommeerde Duitse uitgeverij Suhrkamp Verlag een handelseditie van het proefschrift van de socioloog en journalist Christoph Kucklick: Das unmoralische Geschlecht, ‘Het immorele geslacht’. Kucklick stelde vast dat er in de moderne westerse samenleving sprake is van een ‘negatieve andrologie’ – andrologie is de leer van de man. Tot aan de Middeleeuwen werd mannelijkheid en alles wat daarbij komt kijken beschouwd als het fundament van beschaving en de bakermat van elk zichzelf serieus nemend rijk. Vanaf de Verlichting zou dat beeld echter omslaan en zou De Man steeds meer gezien worden als iets wat beteugeld diende te worden. Mannen zouden onbeschoft zijn, egocentrisch, agressief, seksuele roofdieren. De beschaving van een land zou je moeten afmeten aan hoezeer de man is gedomesticeerd.

Voor de opmars van de negatieve andrologie ziet Kucklick twee verklaringen. De eerste is de komst van het Bildungsideaal in de burgermaatschappij – het idee dat het individu niet louter door zijn afkomst wordt bepaald, maar ook door zijn actieve vorming, door opvoeding en onderwijs. En daarnaast door het vooruitgangsideaal, de gedachte dat de maatschappij almaar beter, mooier, schoner en wijzer wordt, waarbij de driften uit vroegere tijden onherroepelijk overwonnen dienen te worden. Vandaag de dag wordt deze negatieve andrologie lang niet meer alleen door feministen uitgedragen, stelt Kucklick, het is in feite communis opinio geworden.

Een van de merkwaardige gevolgen van een communis opinio is dat hij zelden nog wordt uitgelegd. Het is een soort remmende voorsprong, alsof een idee dat vaststaat zijn kracht verliest. We zijn tegen de doodstraf – maar als een lpf-minister ineens roept dat die weer ingevoerd zou moeten worden, zitten we verlegen om woorden. Wat waren onze tegenargumenten ook al weer?

Nu wordt de term ‘negatieve andrologie’ niet elke dag in de volksmond gebruikt, maar de consensus zal er wel toe geleid hebben dat er de laatste jaren een soort archetype is ontstaan van wat de man is. Hij is conservatief, seksistisch, xenofoob, tegen azc’s, voor het Glazen Plafond. Meestal heeft de man ook nog het adjectief ‘witte’, of ‘heteroseksuele’, hij is De Ander waartegen elke minderheid – etnisch, seksueel of anderszins – zich kan afzetten. Zodoende wordt hij nooit geduid, geclassificeerd of concreet benoemd, de mensen die hem ergens van beschuldigen geven hem zelden of nooit een gezicht. Al melden de Jan Roosen en Thierry Baudets van deze wereld zich daar soms vrijwillig voor.

Voor je het weet gaan feministen je erop wijzen dat ‘hysterie’ van het Griekse woord voor baarmoeder komt

In de meest recente aflevering van de permanent gehypte hbo-serie Girls loopt een van de mannelijke hoofdpersonen een hip koffietentje binnen dat onheus concurreert met het zijne. In zijn opwinding ‘misgendert’ hij een van de androgyne werknemers, waarna de andere werknemers hem uitschelden: ‘White man! White man!’ ‘Witte man’ is een scheldwoord geworden. Het staat voor alles wat niet ruimdenkend is.

Die vaagheid van het archetype is in zekere zin essentieel, schrijft Rebecca Solnit indirect in Men Explain Things to Me wanneer ze het over ‘rape culture’ heeft. Taal is belangrijk, schrijft ze. Wanneer je ‘marteling’ in ‘verhevigde ondervraging’ verandert, verliest de taal zijn kracht, zijn betekenis, het zorgt ervoor dat we ons niet aangesproken voelen. Maar andersom kan het ook: en hierin excelleert het feminisme, schrijft Solnit, omdat dat een beweging is die draait om ‘giving voice to the voiceless and power to the powerless’. Daarom is de term ‘rape culture’ zo goed, zegt ze. Hij verwijst niet alleen naar de fysieke misdaad van verkrachting, maar ook naar een masculiene cultuur die vrouwen het gevoel geeft dat ze objecten zijn die niet veilig zijn voor de lust van mannen.

Dus onder rape culture vallen ook bouwvakkers die naar vrouwen fluiten, series als Game of Thrones die eindeloos gratuit naakt tonen, anti-azc’ers die ‘Daar moet een piemel in!’ scanderen.

En toch is die vaagheid ook een zwakte. Want nagefloten worden vanaf de steigers zal soms best vervelend zijn, het zal ontelbare malen minder traumatiserend zijn dan daadwerkelijk verkracht worden. En de achteloosheid waarmee het archetype De Witte Heteroseksuele Man of Het Patriarchaat in columns en opinieartikelen wordt gebruikt, maakt het voor een man heel makkelijk om te zeggen: dit gaat op geen enkele manier over mij. Ik heb nooit iemand verkracht, ik heb nog nooit een varkenskop bij een moskee neergelegd, ik kan niet eens fluiten. En voor je het weet ga je als man zulk discours hysterisch noemen, en gaan feministen je erop wijzen dat ‘hysterie’ van het Griekse woord voor baarmoeder komt en dat je dus typisch mannelijk taalgebruik hanteert waarmee je vrouwen wegzet als irrationeel en opvliegend, en val je als man precies in het hokje vrouwenhaters waarin je niet wilde thuishoren. En jij maar denken dat je ruimdenkend was.

Wanneer je van een veertienjarige die een centerfold ophangt zegt dat hij een verkrachtingscultuur in stand houdt, creëer je een discours waarin vrijwel iedereen aan te merken is als dader, ongeacht zijn intenties. Van de puber die zijn hormonen volgt tot de barista in Girls die komt klagen dat zijn buren zijn koffiekopdeksels niet moeten jatten. Het is een ironische ontwikkeling in een emancipatiedebat dat lijkt te draaien om vrouwen en minderheden die niet willen worden teruggebracht tot hun huidskleur of chromosomen, dat mannen zonder aanzien des persoons wel in een hok gestopt worden. Dat is geen hokje meer, maar een reservaat.

Er zijn veel ‘natuurlijks’ aan te tekenen. Natuurlijk definieert elke groep zich door zich tegen een andere groep af te zetten, natuurlijk gaan nuances daarin soms verloren. En natuurlijk heeft De Man dit alles aan zichzelf te danken, door millennia lang de dominante sekse te zijn en die rol niet altijd even welwillend uit te oefenen. Haal je de tien liefste mensen die je kent voor de geest, en waarschijnlijk is meer dan de helft een vrouw. Denk aan de tien gevaarlijkste gekken die je kent, en waarschijnlijk zijn het tien mannen. Fair enough.

Maar wat los je met dergelijke conclusies op? Vergelijk de hoofdpersonen van Vinyl en Mad Men: Vinyl’s Richie Finestra is in de eerste drie afleveringen die zijn uitgezonden vooralsnog totaal een kind van zijn tijd, van zijn kleding tot zijn mentaliteit. Mad Men’s Don Draper is na zeven volle seizoenen nog steeds een vraagteken, zijn identiteit blijft onduidelijk en zijn moraliteit blijkt steeds weer fluïde. In het eerste seizoen (2007) loopt hij boos weg uit een vergadering wanneer hij kritiek krijgt van een vrouwelijke cliënt, om meteen daarna de stuwende kracht te zijn achter de carrière van de eerste vrouwelijke copywriter op zijn reclamebureau.

Later in de serie drukt Draper een aantal mensen op het hart dat ze niet zo zwaar moeten tillen aan hun verleden, aan wie ze denken dat ze zijn. Het is bijna zijn mantra: ‘Mensen veranderen wie ze zijn, ze doen het elke dag.’

Het punt is: Don Draper laat zich nooit in een hokje plaatsen en we zouden niemand tot hokjes moeten willen terugbrengen. Dat schreef Christoph Kucklick toen hij in 2012 in een lang essay in Die Zeit terugkwam op de vraag waarom velen van ons mannen zo graag zien als de slechtere sekse. De conceptualisering van mannelijkheid en vrouwelijkheid vanaf de Verlichting had niet alleen negatieve gevolgen voor vrouwen (ze zouden moreel superieur zijn, maar intellectueel ondergeschikt), maar ook voor mannen. In zekere zin zitten mannen daardoor vastgeklonken aan het concept dat ze slecht, gewelddadig en driftig zijn, schreef Kucklick. Deze eigenschappen worden als definiërend gezien, wat het weer moeilijker zou maken ze te overstijgen. Zulke loopgraven-opvattingen over wat het is om man of vrouw te zijn zitten fluïde, evoluerende genderverhoudingen in de weg.

De Canadese premier Justin Trudeau, die inmiddels geldt als een van de meest zichtbare mannelijke feministen, zei onlangs dat het hedendaagse feminisme pas echt kan slagen als ook mannen zich feminist gaan noemen. Hij pleitte voor speciale lespakketten op scholen, en zei zelf thuis zijn zoontjes erop te wijzen. Dat is dan misschien de grootste ironie van het hedendaagse feminisme, de strijd tegen het leed dat testosteron heet: dat het een volkomen omkering is van de oude rolpatronen. Toen zeiden vrouwen: ‘Laat ons binnen.’ Nu moeten mannen roepen: ‘Doe het niet zonder ons! We blijven de helft van de wereldbevolking!’