
Op welke manier leeft poëzie in Nederland? De Nacht van de Poëzie trekt ieder jaar een publiek van tweeduizend mensen dat zeven uur achter elkaar naar poëzie luistert, cafés zitten vol voor poetry slams, muurgedichten sieren steden en dorpen, tienduizenden Plint-posters hangen in scholen en woonkamers, het internet staat vol met gedichten en De Turing Gedichtenwedstrijd ontving dit jaar 7815 inzendingen.
Maar hoe zit het met de verkoop van poëziebundels? cpnb maakt geen concrete cijfers bekend, maar volgens de Vlaamse site Boek.be is de verkoop van poëziebundels sinds 2007 gehalveerd. Gemiddeld worden er op jaarbasis van de top-honderd best verkochte bundels slechts tweehonderd exemplaren per titel verkocht. Dat betekent dat zelfs de kleine poëziepodia in Nederland en Vlaanderen per jaar meer bezoekers trekken dan een gemiddelde bundel in Vlaanderen per jaar verkoopt. Bovendien blijkt uit onderzoek van Stichting Marktonderzoek Boekenvak dat meer Nederlanders poëzie op het internet lezen (15 procent) dan in boeken (12 procent). Twee keer zo veel mensen tussen de 25 en 34 jaar lezen poëzie op websites (18 procent) als op papier (9 procent). Als we poëzie breder zien dan ‘met een boekje in een hoekje’ heeft het genre wellicht een groter bereik dan ooit.
Hoe gaan bloemlezers om met het feit dat poëzie vooral buiten het boek gelezen en beluisterd wordt? Twee recent verschenen bloemlezingen geven daar zicht op. In De Nederlandse poëzie van de twintigste en de eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten selecteerde samensteller Ilja Leonard Pfeijffer niet alleen gedichten uit bundels, maar ook poëzie van dichters die bekendstaan als performancedichter, zoals Johnny van Doorn en Charlotte Van den Broeck. Ook nam hij werk op van enkele winnaars van het Nederlands Kampioenschap Poetry Slam. Erik Jan Harmens, de eerste Poetry Slam-kampioen in Nederland, is zelfs een van de tien dichters waarvan Pfeijffer het maximale aantal gedichten opnam. Ook haalt Pfeijffer een enkele keer poëzie uit een bron die geen boek is. Hij koos bijvoorbeeld voor een geschreven versie van het gedicht De geluidsinstallatie van Maud Vanhauwaert, dat hiervóór enkel op het podium en in video-opnamen bestond.
Dichter en uitgever Chrétien Breukers en journalist en redacteur Dieuwertje Mertens gaan in hun bloemlezing een stap verder. In Dichters uit de bundel: De moderne Nederlandstalige poëzie in 400 gedichten staat de poëzie centraal die zich heeft ‘losgezongen van het papier’. ‘De poëzie is niet dood’, schrijven de samenstellers in hun inleiding, ‘maar de bundel is dood.’ Wil de dichter nog bestaansrecht hebben, ‘dan móet hij wel buiten de bundel treden’. In de bloemlezing worden vier typen gedichten bijeengebracht die vooral buiten de bundel leven. Gedichten die tot ons nationaal erfgoed zijn gaan behoren doordat een citaat bekend is geworden, zoals ‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid’ van Gorter. De rol van zulke citaten is groter dan de samenstellers benoemen. Ze hebben niet alleen een plaats in ons collectief geheugen, maar bestaan ook in verschillende tastbare vormen. Luceberts bekende regel ‘alles van waarde is weerloos’ leeft buiten de bundel bijvoorbeeld voort in speeches, woordenboeken, poëzietatoeages en in neonletters op gebouwen in Rotterdam en Gent. Daarnaast bevat het boek ‘hits’ op poëziepodia, gedichten die poëziefestivalbezoekers goed zullen kennen, zoals nooit worden wij ergens uitgenodigd van Andy Fierens. Ook kozen de samenstellers voor ‘klassiekers in wording’, jonge gedichten die nu al de status van een evergreen hebben, zoals De witte fuckende konijnen van Els Moors. De categorie met klassiekers die ‘aan de lopende band worden gebloemleesd’ kent de minst duidelijke relatie tot poëzie buiten het boek en zorgt ervoor dat de bloemlezing toch de usual suspects kent.
De selectiecriteria maken Dichters uit de bundel een originele bloemlezing met een unieke balans tussen klassiekers en populaire hedendaagse gedichten. Breukers en Mertens presenteren welke poëzie leeft. De bibliografie laat zien dat dat niet enkel in de bundel is. Van Najiba Abdellaoui, Sven Ariaans, Tsead Bruinja, Carmien Michels en Gijs ter Haar is poëzie opgenomen die niet eerder in boekvorm verscheen. Gedichten zijn van Facebook en websites gehaald, bijvoorbeeld van Argibald en Daan Zeijen, en uit kranten, bijvoorbeeld van Charles Ducal en Anne Vegter. Veel van de opgenomen dichters hebben of hadden een publieke functie. Alle Dichters des Vaderlands komen bijvoorbeeld in het boek voor. Daarnaast is het de eerste keer dat een bloemlezing gedichten bevat van alle zestien winnaars van het NK Poetry Slam.
Zowel Pfeijffer als Breukers en Mertens refereren in hun inleiding aan de orale en muzikale oorsprong van poëzie. Ze gebruiken die historische kijk op het genre als legitimering voor hun keuze om songteksten als poëzie te beschouwen, net zoals de Zweedse Academie deed bij de toekenning van de Nobelprijs voor de literatuur aan Bob Dylan. Pfeijffer kiest voor liedteksten van onder anderen Annie M.G. Schmidt, Lennaert Nijgh, Raymond van het Groenewoud en Huub van der Lubbe. Breukers en Mertens besloten teksten van De Jeugd van Tegenwoordig, Spinvis en Luc De Vos op te nemen.
Poëzie buiten het boek is dus in beide bloemlezingen aanwezig, al blijft het merendeel van de gedichten een boek als bronvermelding hebben. Grote afwezigen in Dichters uit de bundel zijn Tjitske Jansen en Diana Ozon, die beiden bekendheid kregen via het performancecircuit, maar geen toestemming gaven voor opname in het boek. Andere opvallende afwezigen zijn Maartje Smits, die met haar videogedichten op unieke wijze buiten de bundel treedt, en F. van Dixhoorn, die interactieve digitale gedichten maakt. Historisch gezien is het merkwaardig dat geen werk is opgenomen van Theo van Doesburg, die in 1923 een dada-tournee door Nederland organiseerde en als I.K. Bonset optredens verzorgde die invloed zouden hebben op het latere poëzieperformancecircuit.
Dat de samenstellers alsnog blijven vasthouden aan de boekvorm voor poëzie is vooral opvallend voor Dichters uit de bundel. Breukers en Mertens hebben paradoxaal genoeg voor een papieren boekvorm gekozen om gedichten buiten het boek te presenteren. Een cd, dvd of website zou meer voor de hand liggen. Op die manier hadden er bijvoorbeeld bewegende gedichten van Tonnus Oosterhoff en multimediale gedichten van Eva Cox opgenomen kunnen worden, in plaats van de aan de bladspiegel gebonden gedichten die nu van hen gekozen zijn.
Breukers’ en Mertens’ boekgerichte kijk op poëzie blijkt ook uit hun inleiding. Iedere poëziefestivalbezoeker heeft wel eens de regel ‘Soms moeten alle mannen even weg’ van Ellen Deckwitz gehoord, stellen ze. ‘Maar hoe gaat dit gedicht verder? Het is niet terug te vinden in haar bundels.’ Het feit dat dit gedicht van Deckwitz niet is gepubliceerd in een bundel betekent in de 21ste eeuw echter niet dat je niet kunt weten hoe het gedicht verder gaat. Niet alleen is het gedicht te beluisteren op de cd Door de straten (2012) van het trio Asfaltfeeën (Ellen Deckwitz, Ingmar Heytze en Cor van Ingen), het staat ook in audiovorm op Soundcloud, YouTube en Vimeo en in geschreven vorm op diverse weblogs. Al die versies verschillen van elkaar.
Vergelijkbaar met vroegere troubadours, minstrelen, sprooksprekers en rederijkers die gememoriseerde gedichten voordroegen waarvan er niet één ‘officiële’ of ‘juiste’ versie bestond, reizen gedichten in de 21ste eeuw buiten de bundel in ontelbare versies van medium naar medium. Het is veelzeggend dat Breukers en Mertens de bekende regel van Deckwitz in de bloemlezing op drie verschillende manieren citeren. Op de achterflap staat ‘soms moeten alle mannen gewoon even weg’, in de inleiding ‘Soms moeten alle mannen even weg’ en in het gedicht ‘Soms moeten alle mannen gewoon echt even weg’. De vraag dringt zich op of geschreven tekst in een papieren boek wel de vorm is waar dit soort poëzie om vraagt. Op een bepaalde manier vormen alle bestaande versies in alle bestaande media samen het gedicht. Mediawetenschapper Henry Jenkins stelt in zijn invloedrijke boek Convergence Culture (2006) dat cultuuruitingen tegenwoordig zelden nog in één medium bestaan. Willen we een cultuuruiting helemaal kennen en begrijpen, dan zullen we rekening moeten houden met alle extensies. Dit geldt net zo goed voor hedendaagse poëzie.
Het grootste kritiekpunt op de bloemlezingen wordt zichtbaar als de selecties worden vergeleken met welke gedichten écht leven buiten het boek. Zoals de gedichten van Janneke Knüppe, die via Facebook en Instagram onder de naam ‘Gewoon Jip’ dertigduizend volgers bereikt, of het werk van Lars van der Werf, die vijftigduizend volgers bereikt met zijn ‘Versjes van Lars’. Andere dichters die zich vooral buiten het boek profileren en een groot publiek bereiken zijn huisdichters van televisieprogramma’s en tijdschriften. Bijvoorbeeld Nico Dijkshoorn, die als huisdichter van De wereld draait door rond de één miljoen kijkers bereikt. Of Jan van Veen, die volgend jaar een halve eeuw lang iedere dag gedichten van luisteraars voorleest op de radio.
Maar al deze namen ontbreken in de bloemlezingen. Waarom? Het citaat dat Breukers en Mertens op de eerste pagina van hun inleiding aanhalen uit Lessen in lyriek van W. Bronzwaer vat de reden goed samen: ‘Gemakkelijke poëzie is per definitie verdachte poëzie.’ De opname van songteksten en slamgedichten is al een flinke stap vergeleken met de traditionele ‘kwaliteitsnormen’ die bij poëzie vaak neerkomen op mate van complexiteit en ambiguïteit. Een stap die echter nog gemaakt kan worden is het selecteren van gedichten die vanuit het publiek gezien de gedichten zijn die écht leven. Het is een gemiste kans in Dichters uit de bundel. De verzameling was nóg eigenzinniger, interessanter en representatiever geweest als ze niet alleen de grenzen van de bundel, maar ook de grenzen van het elitarisme had doorbroken voor de poëzie.
Kila van der Starre doet aan de Universiteit Utrecht een PhD-onderzoek naar Nederlandstalige poëzie buiten het boek, waaronder poëzie op het podium, op het internet, in de openbare ruimte, op lichamen en op objecten
Beeld: Gabriël Kousbroek