Wie kijkt er nou naar een documentaire over een Russisch toneelgezelschap uit de eerste helft twintigste eeuw? Ja, als het om Het Moskous Kunsttheater van Stanislawski en Tsjechow gaat, dan wel. Maar een troep onbekende acteurs? Frans Weisz maakte hem, en volstrekt terecht. Want het Goset-theater dat hij portretteert, was hoogst uitzonderlijk. Om artistieke, culturele en politieke redenen. Goset was een joods gezelschap dat in Moskou stukken in het Jiddisch speelde. In die taal geschreven (Sholem Aleichem) of erin vertaald: Shakespeare. Toptheater, populair bij joodse en niet-joodse Russen.

Eerste artistiek leider, Alexander Granowski, was in Duitsland in de leer geweest bij Max Reinhardt. Hij was 28 jaar bij de oprichting ervan in 1921 en niemand in het gezelschap mocht ouder zijn dan hij, op steracteur Solomon Michoëls (29) na. Een ‘karakterkop’ zou ik zeggen, op basis van de verrassende hoeveelheid foto’s en het filmmateriaal, zowel van repetities, uitvoeringen en tournees als van politieke bijeenkomsten. Eigenlijk is ‘Russisch’ geen adequate term, juist vanwege de politieke context van dit door de staat – de Sovjet-Unie – gesubsidieerde gezelschap. En die politieke kant begon mooi. We horen een toespraak van Lenin, geparafraseerd: ‘Weg met het vervloekte tsarisme, dat de joden martelde en achtervolgde. Alleen de meest onwetende lieden geloven in de leugens en laster die over joden wordt verspreid. De joden zijn niet de vijand maar onze broeders, net als wij onderdrukt door het Kapitaal: kameraden in de strijd voor het socialisme.’

Gezien dat ideologisch fundament wordt staatssteun verklaarbaar. Het waren niet de minsten die meewerkten: Marc Chagall maakte voor vertrek naar Frankrijk decors waarop het sjtetl uit zijn jeugd fraai en functioneel – gezien de thematiek van veel stukken, meestal over ‘gewone mensen’, schlemielen zelfs – figureerde. De vermaarde Britse regisseur en criticus Edward Gordon Craig was diep geraakt door hun King Lear, waarin Michoëls, de extroverte, schitterde naast de ook al briljante, subtielere Benjamin Zuskin. Je krijgt de indruk dat de artistieke vrijheid van het eerste postrevolutionaire decennium maximaal door het gezelschap werd benut. En dat die zelfs daarna behoorlijk lang overeind bleef. Je ziet het in decors, kostumering, enscenering en in een expressionisme dat zich slecht verhoudt tot het dominante sociaal-realisme.

Toch was er ideologische wrijving. Want na de Europese tournee van 1928 (die ook de Hollandsche Schouwburg aandeed) bleef artistiek leider Granowski achter. Hij staat nog op het prachtige groepsportret gemaakt bij het Parijse bezoek aan Chagall. Toen, Stalin was pas net aan de macht, leek geluk nog heel gewoon. Daarna, onder artistieke leiding van Michoëls, bleef de artistieke kwaliteit overeind, maar werden de duimschroeven aangedraaid. De stichting van Israël (met instemming van Moskou!) en Michoëls publieke reactie daarop deden hem in ongenade vallen. Vermoord dus, gevolgd door een staatsbegrafenis. Sovjetcynisme kent geen grenzen.

Ook Zuskin ging eraan. Met Weisz’ keuze voor een jonge verteller (de voortreffelijke acteur Vincent van der Valk) en meer nog diens toon, ben ik weinig gelukkig. Maar er staat zo veel tegenover.


Frans Weisz, Het vermoorde theater, EO, woensdag 19 februari, NPO 2, 22.55 uur