Willem Mengelberg, 1919 © Jacob Merkelbach / Stadsarchief Amsterdam

De geluidskwaliteit van de tachtig jaar oude mono-opnamen, hoewel verbluffend goed geconserveerd en opgelapt, is niet wat je gewend bent. Toch weet je vanaf de eerste maat: dit Beethoven-ritueel gaan we helemaal uitzitten.

Want de dirigent is Willem Mengelberg (1871-1951) en voor hem was elke noot heilig, een sieraad dat zo prachtig mogelijk gespeeld moest worden. Dat waren geen loze woorden van de baas, zoals hij werd genoemd door het Concertgebouworkest dat hij naar grote hoogten stuwde. Hier hoor je hoe. De zorg voor Beethovens Zevende symfonie is verbluffend. Elke frase, elke komma krijgt betekenis. De voorbeeldige inzet van alle spelers, de vrijheid van fraseren, de spanning van de overgangen, de historisch discutabele maar elegante tempofluctuaties – ze zijn van een adembenemende kunstzinnigheid. Tachtig jaar, en je hoort details die alles anders maken. De paljas Mengelberg was een herscheppend genie, de voordrachtskunstenaar die een onbegrijpelijk gedicht zo sprekend voordraagt dat zich alle verborgen betekenissen openbaren.

Ook in het Vijfde pianoconcert, na de kwikzilveren cadens van meesterpianist Cor de Groot martiaal maar vederlicht anticiperend op de authentieke uitvoeringspraktijk, klinkt de muziek als nieuw. Terwijl er ook veel minder fris is aan deze samenwerking, zoals Mengelberg-biograaf en programmatoelichter Frits Zwart niet verheelt. Van Mengelberg weten we dankzij het tweede deel van Zwarts biografie hoe knetterfout Duits-vriendelijk de baas was, maar ook zijn solist was vrij coulant voor de bezetter. Dat De Groot (1914-1993) in oorlogstijd in Amsterdam optrad kan hem niet worden verweten, een gastspel bij de Wiener Philharmoniker in 1942 des te meer. Onder Mengelberg.

Dan de Negende symfonie, opgenomen op 2 mei 1940, acht dagen voor de Duitse inval die de baas van ganser harte zou verwelkomen. In het eerste deel balt hij namens het Duitse rijk alvast de pantservuist en dat gaat minder steady dan een week eerder in de Zevende. De tempofluctuaties hebben iets onstabiels en psychisch wankelmoedigs op de grens van zwabberig. Ze ondermijnen de onverbiddelijkheid van de kruisweg naar een iets ander soort verbroedering dan de Beethoven van Alle Menschen werden Brüder zich had voorgesteld. In het adagio wordt niet op innige lyriek bezuinigd, maar steeds vraag je je af hoe de mens Mengelberg deze emoties in de context van zijn tijd beleefde, en hoe ze aankwamen bij het fatsoenlijke publiek dat hem moreel zag vallen.

Uit het Concertgebouworkest van de schitterend gespeelde Egmont-ouverture, 29 april 1943, zijn de joodse musici al verdwenen, ondanks Mengelbergs kansloze protest tegen hun ontslag bij rijkscommissaris Seyss-Inquart. ‘Als ik er maar drie mocht houden.’ Het waren er zeventien. Ondertussen hoor je in de nobel klagende strijkers en de van tragedie uitbuikende openingsakkoorden een dirigent zich als een groot acteur verplaatsen in het drama achter de muziek. De psychologische spagaat is bijna niet te maken. Misschien moet je daar allemaal niet aan denken. Maar je doet het toch. Beethoven is Beethoven; muziek is moraal.

Willem Mengelberg, Beethoven Recordings (2 cd’s) WMS 2023/01-02