Toon Verhoef, geen titel, 2020. Gemengde technieken op papier, 21,9 x 30,5 cm © Renée Hilhorst

Als in de collectie van een museum kunstwerken elkaar tegenkomen, kan het gebeuren dat we ze anders gaan zien. Eigenaardige aspecten vallen op die we ervoor niet zagen. Het kan zijn dat bij het weven aan een verzameling, een voorstelling van samenhang ooit een rol speelde. Intussen brengt een kunstwerk dat nieuw zijn intrede doet onverwachte spanning. Dat moet ook. Een nieuw kunstwerk wil anders zijn dan eerdere kunstwerken. Zo raakt te zijner tijd elke samenhang in de war. Een collectie wordt een verbinding van onvoorspelbare veranderingen, waar in musea een meeslepende energie vandaan komt.

In het Van Abbemuseum bevindt zich van Max Beckmann het stug gebouwde kleine schilderij dat nu Winterlandschaft heet. Het is streng in kleur: bruin, steenrood, hard zwart en wit. Een blik door een venster op een binnenplaats in de stad. In het midden van die ruimte staan, dicht op elkaar, strakke, vreemd geknotte zwarte bomen. Die groep bomen, hard geschilderde takken als skeletten, is een hoofdmotief in het schilderij. Het zwart is zwarter vanwege het harde wit van de sneeuw die de bomen scherp tekent. De figuratie staat daar stevig. Er staan twee ramen open. Zo wordt het winterbeeld omsloten door de scheve bruine hoeken. De aanleiding was een dakraam misschien, dat uitkeek over binnenplaatsen tussen woonkazernes in Berlijn. Een mooi schilderij, maar niet altijd opwindend. Het ontbeerde juist gezelschap. Mondriaans rechthoekige, rechtlijnige compositie in wit en zwart had dat kunnen zijn. Bij nadere overweging leek die vergelijking me echter te letterlijk. In Mondriaans compositie is er een slank verloop van zwart en wit. Bij Beckmann is de figuratie stug en figuratief.

Piet Mondriaan, Composition en blanc et noir II, 1930. Olieverf op doek, 50,5 x 50,5 cm © Peter Cox, Eindhoven / Collectie Van Abbemuseum, Eindhoven
Een schilderij leer je beter kennen als je het in een zaal ophangt

Een schilderij, heb ik gemerkt, leer je beter kennen als je het in een zaal ophangt. Toen dat bij mij zo ver was, bleek dat Winterlandschaft verreweg het best hing in het midden, en op zichzelf, van de korte wand van een rechthoekige zaal. De architectuur van het schilderij is rond het midden opgebouwd. Van de openstaande vensters is het glas van het rechter doorzichtig. Bij het linkerraam lijken de ruiten met droge witte verf koud beslagen. Zo wordt tussen de open ramen (en hun wat plompe perspectief) de blik naar de bomen geleid die in het midden ook het hoogst zijn. Ze verschijnen van achter horizontale bebouwing, met veel sneeuw bedekt. Daar in het midden is het schilderij compact en onwrikbaar. Toen het midden op de wand hing, kon ik beter en completer zien hoe stevig het in elkaar zat. Zo leek het vierkant. Eerder heette het Winterbild, wat een betere titel is, want bondiger. Bij een landschap denken we aan ruimte in de breedte. In dit schilderij zitten de figuratieve elementen dicht op elkaar als bij een stilleven. Nogmaals, ruimtelijk is het beeld met het oog op het midden gemaakt.

Max Beckmann, Winterlandschaft, 1930. Olieverf op doek, 84 x 75,7 cm © Peter Cox, Eindhoven / Collectie Van Abbemuseum, Eindhoven

Kortgeleden zag ik in Galerie Onrust nieuw werk op papier van Toon Verhoef: zoals hij dat kan, een prachtig teder blad met, allereerst, vijf losse strepen van zacht citroengeel. Er zitten ook gevlekte plekken wit in. Dat maakt de kleur vederlicht. We kijken geduldig verder. Het blad heeft geen haast. De verschillende vormen, ook figuren, liggen stil op het papier. Toch beven ze wat. Het lijkt alsof de vijf strepen bijna toevallig schuin over elkaar kwamen te liggen. Al doende werd hun plek gevonden. Het waren papierstroken waarmee de kleurstrepen als dun weefsel, overheen en onderlangs elkaar, waren neergelegd en het fragiele geel zo achterlieten – zoals op het strand het vloedwater dun terugstroomt. Het voorzichtig neerleggen van de strepen ging met beweging gepaard. Je merkt nog de herinnering daaraan als het geel licht bevend toch stil komt te liggen. De strepen gaan heen en weer als kieuwen. Ertussen hangt een puntige ovaal die echt op een breed doorgesneden citroen lijkt. Een vorm, maar we zien geen stevig middelpunt waar strepen en ovaal in elkaar samenvallen. Het werk is licht en ademt ruimte. Daarom ligt het dicht bij Mondriaan, in wiens composities doorgaans het centrum, anders dan bij Beckmann, behoedzaam vermeden wordt.

Ovaal en strepen, en dat lichtbleke geel, kwamen over een wolkige vorm te liggen, die wat diagonaal, vochtig en vloeibaar, over het papier glijdt. De kleur van die kruipende vorm is het natte roze van meloen. In de toevallige tussenvormen die in het papier overbleven, heeft Verhoef als diepste kleur dat zachte, ook vochtige blauwpaars ingebracht dat doorzichtig is als schaduw. Mijn Leidse leermeester vond dat goede schilderijen het mooist waren in hun achtergrond. Daar vermengden zich kleur en licht die de beeldruimte, zoals hier bij Verhoef, doet glanzen. Toen ik dat zag, merkte ik wat mij in Winterbild ontgaan was omdat ik te veel bezig was naar het motief van het open raam te kijken en naar de harde vertakkingen van zwart en wit. Die maakten meer lawaai. Zo ontging het me dat daar hoog in de lucht een licht oplichtend helder blauw straalt dat het zware schilderij toch weer doet zweven.